In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Britse en Ghanese nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 11 oktober 2024, maar werd op 16 oktober 2024 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister ten onrechte een van de gronden voor de maatregel heeft aangevoerd, maar heeft ook geoordeeld dat andere gronden voldoende gemotiveerd waren. Eiser had geen gevolg gegeven aan een eerder terugkeerbesluit en had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.