ECLI:NL:RBDHA:2024:18881

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.40083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Britse en Ghanese nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie op 11 oktober 2024, maar werd op 16 oktober 2024 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 oktober 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister ten onrechte een van de gronden voor de maatregel heeft aangevoerd, maar heeft ook geoordeeld dat andere gronden voldoende gemotiveerd waren. Eiser had geen gevolg gegeven aan een eerder terugkeerbesluit en had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40083
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser, (gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 16 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Egei. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Britse en Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1955.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Gronden van de maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. De motivering van deze grond ziet alleen op het feit dat burgers van Ghana bij inreis in Nederland in het bezit dienen te zijn van een geldig visum, dan wel van een machtiging voorlopig verblijf en een geldig paspoort. Pas ter zitting heeft de minister nader gemotiveerd dat dit ook geldt voor een Brits staatsburger die beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven. Een alsnog ter zitting gegeven motivering kan echter niet door de rechtbank worden betrokken bij de toetsing van de maatregel.1 Omdat de grond onvoldoende gemotiveerd is, kan deze eiser niet worden tegengeworpen.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de zware gronden 3c en 3i en de lichte gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn en de maatregel van bewaring kunnen dragen. Op 18 november 2023 is eiser een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 0 dagen. Daarin staat dat eiser moet terugkeren naar Ghana of het Verenigd Koninkrijk. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 18 november 2023. Het betoog dat eiser wel zou willen vertrekken naar Canada, treft geen doel. Eiser heeft in het gehoor voor inbewaringstelling aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar Ghana of het Verenigd Koninkrijk, waar zijn vertrekplicht op ziet. Ook staat eiser niet ingeschreven in de Basisregistratie personen. Verder heeft eiser niet aangetoond dat hij voldoende middelen van bestaan heeft, bijvoorbeeld door het overleggen van documenten van zijn bankrekening. In het gehoor voorafgaande aan de bewaring heeft eiser nog verklaard dat hij in het bezit is van
€ 45,- en afhankelijk is van het COA. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser verbleef al lange tijd op het AZC in Echt, waar hij in beeld was van de overheid. De detentie wordt door eiser als erg zwaar ervaren, mede vanwege zijn
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2156.
medische problemen. Bovendien is eiser in staat en bereid om zijn vertrek naar Canada zelf te betalen. Hij heeft namelijk geld staan op een bank in Zürich.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om een lichter middel op te leggen. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt, zoals eerder is overwogen, dat er een risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Over de medische situatie van eiser heeft de minister terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.