ECLI:NL:RBDHA:2024:18877

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.40197
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring is opgelegd op 23 mei 2024 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 28 oktober 2024, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

Eiser, van Tunesische nationaliteit, heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt in het proces van zijn uitzetting. Hij stelt dat er sinds 23 augustus 2024 geen vertrekgesprekken meer hebben plaatsgevonden en dat een eerder gepland vrijwillig vertrek op 14 oktober 2024 door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) is geweigerd. De rechtbank heeft overwogen dat eiser zelf ook verzet heeft geboden tegen zijn uitzetting, wat heeft bijgedragen aan het niet doorgaan van de geplande vluchten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten voor het verkrijgen van de benodigde documenten voor uitzetting en dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de minister niet voldoende heeft gedaan om de uitzetting van eiser te realiseren. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 november 2024 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40197
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. N. den Ouden),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Procesverloop

De minister heeft op 23 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. den Toonder, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer O. Sennani. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 september 2024 (in de zaak NL24.36147) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Allereerst voert hij daartoe aan dat de minister al sinds 23 augustus 2024 geen vertrekgesprekken meer met eiser heeft gevoerd, terwijl het uitgangspunt is dat de minister elke maand een vertrekgesprek voert. Ook stelt eiser dat hij een contract heeft ondertekend met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en dat hij met hulp van IOM op 14 oktober 2024 vrijwillig terug zou keren naar Tunesië, waarbij hij een financiële vergoeding zou krijgen. Eiser stelt dat dit vrijwillige vertrek door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) is geweigerd. Ook de vlucht van 16 oktober 2024 zou volgens eiser geen doorgang hebben gevonden omdat er verwarring was over de financiële vergoeding. Dat deze vlucht geen doorgang heeft kunnen vinden is volgens eiser niet aan hem te wijten maar aan DT&V. Ook stelt eiser dat de minister ten onterechte geen gebruik heeft gemaakt van een lichter middel. Eiser voert daartoe aan dat hij een afspraak heeft om vrijwillig terug te keren met IOM en dat de minister hem hulp had moeten bieden om met behulp van IOM terug te keren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Het voortvarendheidsvereiste
6. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen om zijn uitzetting te bewerkstelligen. Uit het dossier blijkt dat op 27 september 2024 een vlucht plaats zou vinden, maar dat de uitzetting niet is doorgegaan omdat eiser zich heeft verzet. Vervolgens is er een nieuwe vlucht op 16 oktober 2024 gepland. Ook deze vlucht is niet doorgegaan vanwege verzet van eiser. Dat het niet doorgaan van deze vlucht niet aan eiser toe te rekenen zou zijn volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om zijn volledige en actieve medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Ook de stelling dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld omdat de minister sinds 23 augustus 2024 geen vertrekgesprek heeft gevoerd en slecht zou hebben gecommuniceerd met IOM waardoor de vlucht van 14 oktober 2024 geen doorgang heeft kunnen vinden, volgt de rechtbank niet. In de brief van 22 oktober 2024 en op de zitting heeft de minister toegelicht dat de vlucht van 14 oktober 2024 geen doorgang kon vinden omdat de Tunesische autoriteiten slechts een lp wilden verstrekken aan DT&V (die ook de aanvraag hebben gedaan) en niet aan IOM. Eiser stelt in zijn gronden van beroep niets dat aanleiding geeft om aan de ter zake door de minister verstrekte informatie te twijfelen. De rechtbank overweegt verder dat de minister voor het verstrekken van een lp afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten. Voorts overweegt de rechtbank dat de minister maandelijks rappelleert. De minister heeft ter zitting verder toegelicht dat op 25 oktober 2024 wederom is gerappelleerd en dat zij in afwachting is van een nieuwe lp, voordat een nieuwe vlucht kan worden geboekt. Bij deze stand van zaken bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Zoals eerder overwogen is de minister afhankelijk van de Tunesische autoriteiten voor het verkrijgen van een lp. Dat het vertrek van eiser op 14 oktober 2024 niet is gelukt omdat de Tunesische autoriteiten geen lp aan IOM wilden verstrekken, is niet aan de minister te wijten. Ondanks de medewerkingsverplichting die op eiser rust, volgt uit het dossier dat eiser zich tijdens de geplande vluchten van 27 september 2024 en 16 oktober 2024 heeft verzet tegen zijn uitzetting. Niet is gebleken dat de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet meer van toepassing zijn. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval nog steeds geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.