ECLI:NL:RBDHA:2024:18876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.40413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 15 juni 2024 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij de minister een voortgangsrapportage heeft overgelegd en een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

Eiser voerde aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat de minister onvoldoende voortvarend handelde. Hij stelde dat, ondanks een geboekte vlucht met escorts, de minister er niet in was geslaagd om hem uit te zetten. De rechtbank overwoog dat eiser de plicht heeft om actief mee te werken aan zijn uitzetting en dat de reden voor de weigering van de gezagvoerder op de vlucht van 10 oktober 2024 aan eiser zelf te wijten was. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan de voortgang van de uitzetting te twijfelen, aangezien de minister een nieuwe vlucht had geboekt voor 13 november 2024.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.40413
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

De minister heeft op 15 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De minister heeft hierna een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 oktober 2024 (in de zaak NL24.37053) volgt dat de
maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Hij voert daartoe aan dat, ondanks dat er een vlucht met escorts was geboekt, het de minister tot op heden niet is gelukt om eiser uit te zetten. Uit het dossier blijkt niet waarom eiser door de gezagvoerder is geweigerd. Eiser stelt dat de weigering niet aan hem te wijten is en derhalve voor rekening van de minister komt. Voorts stelt eiser dat niet is gebleken dat de reden van weigering zich niet zal herhalen en dat hierdoor geen redelijk zicht op uitzetting is op korte termijn. De minister stelt volgens eiser dat op 14 oktober 2024 een nieuwe vlucht zou zijn aangevraagd, maar een vluchtdatum bevindt zich niet in het dossier. Ook hieruit zou volgens eiser volgen dat geen sprake is van een uitzetting op korte termijn.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen om zijn uitzetting te bewerkstelligen. Uit het dossier blijkt dat de reden dat de gezagvoerder eiser heeft geweigerd op de vlucht van 10 oktober 2024 lag in het feit dat eiser zich fysiek en verbaal verzette tegen zijn uitzetting. Eiser stelt in zijn gronden van beroep niets dat aanleiding geeft om aan de ter zake door de minister verstrekte informatie te twijfelen. De rechtbank oordeelt dan ook dat – anders dan eiser stelt – de weigering door de gezagvoerder niet voor rekening en risico van de minister komt, maar voor rekening en risico van eiser. Anders dan eiser aanvoert, blijkt uit de voortgangsrapportage van 16 oktober 2024 dat de minister een nieuwe vlucht heeft geboekt voor 13 november 2024. Dit is ook aan eiser medegedeeld in het vertrekgesprek van 22 oktober 2024. Dat eiser voor de vlucht van 10 oktober 2024 is geweigerd betekent voorts niet op voorhand dat eiser ook op de vlucht van 13 november 2024 zal worden geweigerd, waarbij de rechtbank er nogmaals op wijst dat het aan eiser is om aan zijn medewerkingsverplichting te voldoen. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is of dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 oktober 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.