ECLI:NL:RBDHA:2024:18872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
NL24.35178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 september 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 14 mei 2024 door de Minister van Asiel en Migratie aan eiser is opgelegd. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 15 augustus 2024, zoals eerder geoordeeld in een uitspraak van 22 augustus 2024. Eiser heeft aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat de aanvraag voor een laissez passer al vier maanden duurt en er geen datum voor een presentatie in persoon bekend is. De minister heeft echter gesteld dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat hij voortvarend handelt, met een lopende aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende heeft gedaan om de uitzetting te faciliteren en dat er geen sprake is van onrechtmatigheid in de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.35178
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

De minister heeft op 14 mei 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 augustus 2024 (in de zaak NL24.31285) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (15 augustus 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling
van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Standpunten van partijen
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hij voert daartoe aan dat de laissez passer (lp) aanvraag al vier maanden duurt. Ook stelt hij dat er geen datum voor de presentatie in persoon bekend is en dat zonder presentatie in persoon er geen lp verstrekt zal worden. Verder voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Hij voert daartoe aan eiser in zijn detentie niet in staat is gesteld om nummers uit zijn telefoon te halen zodat hij iemand kon contacteren voor documenten.
5. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat er voldoende zicht op uitzetting is en dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld. Hij voert daartoe aan dat er een lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten ligt en dat er maandelijks wordt gerappelleerd. Voorts voert hij aan dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Ook stelt de minister dat uit het vertrekgesprek van 14 augustus 2024 blijkt dat eiser telefoonnummers heeft geprobeerd te bellen, maar dat deze niet bereikbaar waren, Hieruit blijkt dat eiser wel in de gelegenheid is gesteld om contact te leggen met personen die kunnen bijdragen aan het vaststellen van zijn identiteit.

Zicht op uitzetting

6. In de uitspraak van 22 augustus 2024 (in de zaak NL24.31285) rechtsoverweging 5 heeft de rechtbank geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Algerije op 15 augustus 2024 aanwezig was. De voortgangsrapportage van 10 september 2024 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat er op 22 augustus 2024 bij de Algerijnse autoriteiten gerappelleerd is. De minister is tot op heden in afwachting van de resultaten van het onderzoek. Verder heeft de minister in het verweerschrift toegelicht dat nog niet aangegeven kan worden of en zo ja, een presentatie in persoon zal plaatsvinden. De rechtbank begrijpt dat dit niet altijd noodzakelijk is. Anders dan eiser stelt, is er naar het oordeel van de rechtbank dus wél voldoende zicht op uitzetting. De beroepsgrond slaagt daarom niet

Voortvarend handelen

7. De rechtbank is van oordeel dat – anders dan eiser betoogt – verweerder wel degelijk voortvarend handelt. Zo blijkt uit het vertrekgesprek van 14 augustus 2024 dat eiser in staat is gesteld om twee telefoonnummers te bellen, maar dat beide nummers niet meer in de lucht waren. Daarbij heeft eiser tijdens dat gesprek verklaard dat hij niet per se met iemand contact wil opnemen (uit zijn telefoon), maar wel weer toegang wil hebben tot zijn telefoon. Dat vertrekgesprek heeft plaatsgevonden voordat het laatste onderzoek werd gesloten – en valt daarmee buiten de beoordelingstermijn – maar er is niet gebleken dat eiser sindsdien wel duidelijk heeft gemaakt met wie hij contact wil opnemen van de contactpersonen in zijn telefoon. De minister heeft daarnaast nog gerappelleerd op de lp- aanvraag op 22 augustus 2024. Er is dan ook geen sprake van een situatie dat verweerder eiser niet faciliteert of anderszins onvoldoende voortvarend zou handelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 september 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.