ECLI:NL:RBDHA:2024:1886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - zware gronden betwist - beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had op 31 januari 2024 een besluit ontvangen waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Eiser heeft zich op 1 februari 2024 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening en heeft op 2 februari 2024 de gronden van het beroep ingediend. De staatssecretaris heeft op 5 februari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 februari 2024 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er risico's zijn dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzetting zal ontwijken. De staatssecretaris heeft zware gronden aangevoerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwist deze zware gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de gronden feitelijk juist zijn. Eiser heeft geen paspoort of visum en heeft zich aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Ook heeft hij niet uit eigen beweging Nederland verlaten na een terugkeerbesluit.

De rechtbank concludeert dat de zware gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich op 1 februari 2024 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 2 februari 2024 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 5 februari 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 7 februari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3e. Zware grond 3a kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn recht om asiel aan te vragen en zich daarom bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld. Ook zware grond 3b is ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd, omdat eiser tot 18 december 2023 rechtmatig verblijf had en per 24 november 2023 in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Ten aanzien van zware grond 3c voert eiser aan dat hij geen mogelijkheid had om zelfstandig te vertrekken, omdat eiser in strafrechtelijke detentie zat toen de vertrekplicht ontstond. Zware grond 3e kan ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat bij besluit van 31 mei 2022 de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig is geacht.
4. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden feitelijk juist. Dat eiser asiel in Nederland heeft aangevraagd, laat onverlet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser is immers niet in het bezit van een paspoort en visum. Daarnaast heeft eiser zich aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Ook is feitelijk juist dat eiser Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten nadat bij besluit van 26 juni 2023 een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd met een onmiddellijke vertrektermijn. Verder heeft eiser niet betwist dat hij in België en Spanje andere personalia heeft opgegeven, zodat ook zware grond 3e feitelijk juist is. De onbetwiste zware grond 3i is daarnaast ook feitelijk juist, nu eiser meermaals heeft verklaard niet terug te willen keren naar Marokko. De zware gronden konden dan ook aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen de maatregel dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.