ECLI:NL:RBDHA:2024:18855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.43294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de beoordeling van gronden voor detentie in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Algerijnse man, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 13 november 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat eiser zal onderduiken. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de minister terecht de zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet over de benodigde documenten beschikt en dat hij tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit. Eiser voerde aan dat hij naar Duitsland wil vertrekken en dat er geen vlucht- of onttrekkingsgevaar is, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser stelde ook dat de minister onvoldoende voortvarend had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet tot onrechtmatigheid van de maatregel leidde. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden en lichte grond 4a. Bij binnenkomst in Nederland genoot eiser internationale bescherming en heeft hij om asiel verzocht, waardoor niet tegengeworpen kan worden dat hij niet op de juiste wijze Nederland is binnengekomen. Eiser heeft ook meegewerkt aan het vaststellen van zijn gegevens, op basis waarvan ook een Dublinclaim kon worden ingediend. Het kan zo zijn dat hij jaren geleden in het buitenland andere persoonsgegevens heeft verstrekt, maar bij deze binnenkomst in Nederland heeft hij geen onjuiste gegevens verstrekt. Verder ziet eiser niet in aan welke verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hij zich niet heeft gehouden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht de zware gronden 3a, 3d en 3e en de lichte grond 4a aan de maatregel ten grondslag gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van onder meer de zware gronden 3a, 3d en 3e volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze grond zich feitelijk voordoet. [4] De rechtbank stelt vast dat dat het geval is. Eiser beschikt namelijk niet over een geldig reisdocument met het benodigde inreisvisum. Ook heeft eiser geen actie ondernomen om identificerende documenten te verkrijgen. Niet kan worden vastgesteld dat de door eiser bij binnenkomst in Nederland opgegeven persoonsgegevens juist zijn. Daarnaast heeft eiser in Duitsland en Italië diverse aliassen en geboortedata opgegeven. Daarmee heeft eiser tegenstrijdige gegevens verstrekt over zijn identiteit. Verder is lichte grond 4a feitelijk juist en ook voldoende toegelicht. In dat kader heeft verweerder terecht overwogen dat eiser niet in het bezit is van een document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. De zware gronden 3a, 3d, 3e en de lichte grond 4a kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Hieruit vloeit voort dat er een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat hij zelf naar Duitsland wil vertrekken en dat geen sprake is van een vlucht- of onttrekkingsgevaar.
6. Voor zover eiser hiermee betoogt dat verweerder had moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gronden van de maatregel volgt dat sprake is van een significant risico op onderduiken. Dat eiser nu kenbaar maakt dat hij naar Duitsland wenst te vertrekken, doet daar niet aan af. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met toepassing van een lichter middel.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert aan dat hij reeds op 28 oktober 2024 kenbaar heeft gemaakt geen asiel meer te willen in Nederland. Pas op 2 november 2024 is de maatregel omgezet naar de huidige maatregel. Dit is te laat en daarom heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
8. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Een eventuele te late omzetting had in een toets van de eerdere maatregel aan de orde moeten worden gesteld en kan niet tot onrechtmatigheid van de huidige maatregel leiden. [5] De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat hij de onrechtmatigheid van de vorige maatregel heeft erkend en aan eiser daarom schadevergoeding heeft aangeboden voor de duur van de vorige maatregel wegens de te late omzetting van de grondslag. Niet is gebleken dat verweerder in het kader van de huidige maatregel van bewaring onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Ambtshalve
9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1206.