ECLI:NL:RBDHA:2024:1884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL24.3052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had op 22 januari 2024 een M122-formulier ontvangen, maar er was onduidelijkheid over het tijdstip van uitreiking. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring inmiddels was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat de belangen die met de bewaring gediend werden, in redelijke verhouding stonden tot de geconstateerde gebreken in het voortraject. Eiser had zich aan het toezicht onttrokken en was niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. De rechtbank wees het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich op 30 januari 2024 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening.
Verweerder heeft op 31 januari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Op diezelfde dag heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 1 februari 2024 een reactie op de beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft op 7 februari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
M122
3. Eiser voert aan dat op 22 januari 2024 aan hem een M122-formulier is uitgereikt, maar dat uit dit formulier niet blijkt op welk tijdstip dit is uitgereikt. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het M122-formulier voorafgaand aan de ophouding is uitgereikt. Er kleeft daarom een motiveringsgebrek aan het voortraject. De te maken belangenafweging dient in het voordeel van eiser uit te vallen.
4. In de reactie op de beroepsgronden van 1 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld geen duidelijkheid te kunnen verkrijgen over het tijdstip van de uitreiking van het M122-formulier.
5. Vastgesteld wordt dat het formulier M122 wel de datum, maar niet het tijdstip van de uitreiking vermeld. Dit levert een gebrek op in het voortraject van de inbewaringstelling. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. Dit gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, waaruit, zoals hierna zal blijken, volgt dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. De met de bewaring gediende belangen staan daarom in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware gronden. Zware grond 3a kan niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat eiser gebruik heeft gemaakt van zijn recht om asiel aan te vragen en zich daarom bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld. Ook zware grond 3b is ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd, omdat eiser tot 18 december 2023 rechtmatig verblijf had en per 24 november 2023 in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. Ten aanzien van zware grond 3c voert eiser aan dat hij geen mogelijkheid had om zelfstandig te vertrekken, omdat eiser in strafrechtelijke detentie zat toen de vertrekplicht ontstond. Zware grond 3e kan ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, omdat bij besluit van 31 mei 2022 de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig is geacht.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om de gronden van de maatregel onvoldoende te achten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3e feitelijk juist. Dat eiser asiel in Nederland heeft aangevraagd, laat onverlet dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser is immers niet in het bezit van een paspoort en visum. Daarnaast heeft eiser zich aan het toezicht onttrokken door met onbekende bestemming te vertrekken. Ook is feitelijk juist dat eiser Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten nadat bij besluit van 26 juni 2023 een terugkeerbesluit tegen eiser is uitgevaardigd met een onmiddellijke vertrektermijn. Verder heeft eiser niet betwist dat hij in België en Spanje andere personalia heeft opgegeven, zodat ook zware grond 3e feitelijk juist is. De zware gronden konden dan ook aan de maatregel ten grondslag worden gelegd en kunnen de maatregel dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op het geconstateerde gebrek in rechtsoverweging 5 veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.