ECLI:NL:RBDHA:2024:18838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
24_4687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van de erfgenamen van de erflaatster

In deze zaak hebben de erven van de erflaatster beroep ingesteld tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021. De rechtbank heeft op 8 november 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep ongegrond is verklaard. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde A.M.H. Hogervorst, stelden dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten, waaronder vervoerskosten, ten onrechte niet in aanmerking zijn genomen bij de aanslag. De erflaatster had aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.233, met specifieke zorgkosten van € 4.298, maar de Belastingdienst had slechts € 251 aan zorgkosten in aftrek toegelaten.

De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hebben aangetoond dat de uitgaven daadwerkelijk op de erflaatster hebben gedrukt en dat deze uitgaven het gevolg waren van ziekte of invaliditeit. De rechtbank concludeerde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en dat het hoorrecht niet was geschonden, aangezien de eisers in de gelegenheid waren gesteld om te reageren op de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 24/4687
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

de erven van [naam 1], eisers(gemachtigde: A.M.H. Hogervorst),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 maart 2024 op het bezwaar van eisers tegen de voor het jaar 2021 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2024.
Namens eisers zijn verschenen de gemachtigde en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam 3] en mr. [naam 4].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. [naam 1] (de erflaatster) heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2021 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.233. Tot de aangegeven uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 4.298 behoort een bedrag van € 1.900 aan uitgaven voor vervoer.
2. De erflaatster is op 11 november 2022 overleden.
3. Naar aanleiding van de aangifte is aan eisers een verzoek om informatie gestuurd. Hierop is door de gemachtigde gereageerd.
4. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.280. Bij de aanslagoplegging is een bedrag van € 251 aan uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek toegelaten. De aangegeven uitgaven voor vervoer zijn niet in aanmerking genomen. Bij de aanslag is € 38 aan belastingrente in rekening gebracht.
5. Verweerder heeft op 2 februari 2024 een vooraankondiging uitspraak op bezwaar gestuurd. Daarbij zijn eisers in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.
6. Verweerder heeft het bezwaar op 21 maart 2024 afgewezen. Voorafgaande aan de uitspraak op bezwaar heeft geen hoorgesprek plaatsgevonden.
7. In geschil is of de aanslag naar een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aangegeven uitgaven voor vervoer terecht buiten aanmerking zijn gelaten. Tevens is in geschil of het hoorrecht is geschonden.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is het hoorrecht niet geschonden. Verweerder heeft eisers in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gewezen op het hoorrecht met het verzoek aan eisers om te reageren. Daarbij is een redelijke termijn gesteld waarbinnen eisers haar reactie kon geven. Eisers hebben hierop niet gereageerd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan zijn verplichtingen.
9. Eisers hebben ter zitting gesteld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht heeft overgelegd. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Eisers hebben onvoldoende geconcretiseerd welke op de zaak betrekking hebbende stukken nog zouden ontbreken. Dat verweerder in andere jaren eveneens om bewijsstukken over aftrekposten heeft gevraagd, is niet relevant voor de hier te beantwoorden vraag of verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken met betrekking tot het jaar 2021 heeft overgelegd.
10. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met het tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 komen voor aftrek in aanmerking de op eisers drukkende uitgaven voor specifieke zorgkosten. Artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) bevat een limitatieve opsomming van de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 komen - voor zover hier van belang - de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer voor aftrek in aanmerking. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat de erflaatster dergelijke uitgaven heeft gedaan.
11. Eisers hebben aangevoerd dat de aangegeven uitgaven voor vervoer zien op variabele kosten en afschrijvingskosten die betrekking hebben op een auto van de dochter van de erflaatster. De auto is gebruikt voor het vervoer van de erflaatster. Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarmee niet in de op hen rustende bewijslast geslaagd. Niet aannemelijk is gemaakt dat de gestelde uitgaven op de erflaatster hebben gedrukt. Evenmin hebben eisers onderbouwd dat de uitgaven rechtstreeks het gevolg zijn geweest van ziekte of invaliditeit van de erflaatster en ook niet dat de uitgaven meer bedragen dan de uitgaven die een vergelijkbare belastingplichtige zonder ziekte of invaliditeit moet doen.
12. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente hebben eisers geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht is gesteld noch gebleken.
13. Gelet op het voorgaande is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2021 niet naar een te hoog bedrag opgelegd en is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).