ECLI:NL:RBDHA:2024:18826

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
SGR 24/177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging van een Afghaanse eiser naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2024, wordt het beroep van een eiser uit Afghanistan tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland beoordeeld. De eiser, die van 2004 tot 2009 als chauffeur voor War Child Holland heeft gewerkt, verzocht op 26 augustus 2021 om overbrenging voor hem en zijn gezin. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dit verzoek afgewezen met een besluit van 13 februari 2023, en bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van de eiser op 29 november 2023.

De rechtbank behandelt het beroep op 9 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van de verweerder aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde zich afmelden. De rechtbank concludeert dat de eiser niet in aanmerking komt voor overbrenging, omdat hij niet onder de groepen valt die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet is opgeroepen om naar het vliegveld te komen tijdens de evacuatieoperatie en dat zijn werkzaamheden voor War Child niet voldoen aan de criteria voor overbrenging.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek door de verweerder redelijk is, gezien het beleid en de criteria die zijn vastgesteld voor overbrenging van personen uit Afghanistan. De eiser valt niet binnen de speciale voorziening die geldt voor medewerkers van ngo's die sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar werkzaam zijn geweest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/177

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 13 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 november 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen vergezeld door M.D. Barendrecht. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt werkzaam te zijn geweest als chauffeur bij War Child Holland in Afghanistan van 2004 tot en met 2009. Op 26 augustus 2021 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
2.1.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is tijdens de evacuatieoperatie niet opgeroepen om naar het vliegveld te komen. Ook valt eiser niet onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (Kamerbrief) [1] zijn genoemd en behoort hij niet tot de afgebakende groep Afghanen waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie bekend waren.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaarschrift van eiser onvoldoende kenbaar betrokken. Eiser meent dat hij wel onder één van de groepen valt, omdat het daarbij gaat om werknemers van projecten op het gebied van onder andere ‘peace and security’. Eisers werk als chauffeur voor War Child Holland valt daaronder. Ook heeft eiser tijdig om evacuatie verzocht. Omdat eiser werkzaam is geweest voor een Nederlandse organisatie in Afghanistan, staat hij onder de negatieve aandacht van de Taliban. Eiser en zijn familieleden krijgen doodsbedreigingen en lopen een ernstig risico in Afghanistan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [2] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5.1.
De eerste groep bestaat uit medewerkers van bepaalde non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en de tweede groep bestaat uit personen die in de afgelopen twintig jaar ten minste een jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Voor de eerste groep geldt dat het gaat om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de BZ/BHOS-begroting gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde ngo’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie.
5.2.
Over de speciale voorziening heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan. [3] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om criteria vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als verweerder de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dit mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR [4] slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
6. Verweerder heeft het verzoek van eiser in redelijkheid kunnen afwijzen. Eiser valt niet binnen het bereik van de speciale voorziening. De speciale voorziening geldt alleen voor medewerkers van een ngo die sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar werkzaamheden hebben verricht voor een ngo. Omdat eisers werkzaamheden voor War Child dateren van ver hiervoor, namelijk van 2004 tot en met 2009, valt eiser niet onder de speciale voorziening. Verweerder is daarmee ook voldoende ingegaan op eisers bezwaargronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser en zijn gezinsleden niet in aanmerking komen voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.