ECLI:NL:RBDHA:2024:18824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
SGR 23/7130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging eiser uit Afghanistan - Afwijzing op basis van Kamerbrief en hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Turkse man die als bewaker voor de Nederlandse strijdkrachten in Afghanistan heeft gewerkt, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland. Eiser had op 25 december 2022 verzocht om overbrenging, maar dit verzoek werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 1 maart 2023, en de afwijzing werd bevestigd in een besluit van 13 september 2023. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser via een telefoonverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank oordeelt dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging terecht heeft afgewezen. Eiser valt niet onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 zijn genoemd, en hij heeft zijn verzoek pas na deze datum ingediend. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel door te eisen dat personen zelf een verzoek tot overbrenging indienen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij voor overbrenging in aanmerking komt, aangezien hij niet opgeroepen was voor de evacuatieoperatie en niet behoort tot de afgebakende groepen van Afghanen die voor overbrenging in aanmerking komen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen en is openbaar uitgesproken op 5 november 2024. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Turkije, eiser

(gemachtigde: mr. M.A.L. van de Glind),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 1 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 september 2023 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek om overbrenging naar Nederland gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. De rechtbank heeft gelijktijdig met deze zaak ook de zaken SGR 23/7302, SGR 23/8470 en SGR 23/7209 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een telefoonverbinding), de gemachtigde van eiser, H.C. Khanna als tolk en de gemachtigde van verweerder vergezeld door M.D. Barendrecht.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt als bewaker te hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdkrachten in Afghanistan. Op 25 december 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezin over te brengen naar Nederland.
2.1.
Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiser niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is tijdens de evacuatieoperatie niet opgeroepen om naar het vliegveld te komen. Ook valt eiser niet onder de groepen die in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (Kamerbrief) [1] zijn genoemd en behoort hij niet tot de afgebakende groep Afghanen waarvan de gegevens op 11 oktober 2021 bij het ministerie van Defensie bekend waren.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder mocht eiser niet tegenwerpen dat hij zijn verzoek om overbrenging pas na 11 oktober 2021 heeft gedaan. Eiser wijst erop dat Defensie al die tijd beschikte over een missie-archief met gegevens van ASG [2] -bewakers. Gelet daarop kan ervan worden uitgegaan dat eiser op 11 oktober 2021 bekend had moeten zijn bij verweerder. Het is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door in plaats daarvan te verlangen dat personen zelf een verzoek tot overbrenging indienen. Een dergelijke afwachtende houding klemt te meer nu is komen vast te staan dat verweerder steken heeft laten vallen bij de voorbereiding op en de uitvoering van de evacuatieoperatie. Daarbij moet ook worden meegewogen dat het op het moment van de bekendmaking van het beleid door de Kamerbrief al niet meer mogelijk was om een (succesvol) verzoek in te dienen. Eiser, die de Nederlandse taal niet machtig is, kon hierop dan ook niet anticiperen. Verder is in het rapport van de commissie Ruys geconcludeerd dat de wijze waarop de voor overbrenging in aanmerking komende groepen zijn afgebakend leidt tot een gevoel van willekeur. Personen die aanvankelijk voldeden aan de criteria uit de motie Belhaj maar uiteindelijk niet zijn opgeroepen voor de evacuatie komen namelijk niet voor overbrenging in aanmerking. Daarbij speelde de factor toeval een grote rol in of iemand uiteindelijk werd opgeroepen voor de evacuatie. Verder wijst eiser erop dat Defensie naar aanleiding van een aangenomen motie heeft aangegeven dat de situatie van ASG-bewakers opnieuw tegen het licht zal worden gehouden. Het voorgaande maakt ook dat verweerder het tegen het primaire besluit gerichte bezwaarschrift niet zonder meer kennelijk ongegrond had mogen verklaren. Op de zitting heeft eisers gemachtigde er nog op gewezen dat in het primaire besluit is aangenomen dat eiser ASG-bewaker is geweest, ook daarom had hij over moeten zijn gebracht. Eiser heeft zelf verklaard dat hij inmiddels in Turkije verblijft, maar dat het leven daar slecht is en dat hij vreest voor uitzetting naar Afghanistan waar hij gevaar loopt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging heeft mogen afwijzen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4.1.
Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [3] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.2.
De eerste groep bestaat uit medewerkers van bepaalde non-gouvernementele organisaties (ngo’s) en de tweede groep bestaat uit personen die in de afgelopen twintig jaar ten minste een jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie. Voor de tweede groep geldt dat er op 11 oktober 2021 een afgebakende groep in beeld was van ongeveer 500 Afghanen (inclusief kerngezinnen) die voor 11 oktober 2021 een verzoek tot overbrenging hebben ingediend bij het ministerie van Defensie dan wel bekend zijn door meldingen van bijvoorbeeld veteranen. Deze verzoeken en meldingen zijn door verweerder gebundeld in een database die dient als referentie.
4.3.
Over de speciale voorziening heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken gedaan. [4] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om criteria vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als verweerder de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dit mogelijk wel doen. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR [5] slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verweerder beroept zich in het kader van de speciale voorziening terecht op een duidelijke afbakening die hanteerbaar en eindig is.
4.4.
Verweerder heeft het verzoek van eiser in redelijkheid kunnen afwijzen. Eiser valt niet binnen het bereik van de speciale voorziening, omdat hij zich pas op 25 december 2022 met een verzoek tot overbrenging heeft gemeld. Of eiser door verweerder is erkend als ASG-bewaker, is daarom niet relevant. Gelet op wat in onder 4.2. is overwogen, is de afwijzing van eisers verzoek enkel omdat hij zich na 11 oktober 2021 heeft gemeld niet onzorgvuldig.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden. Verweerder heeft op basis van het bezwaarschrift buiten redelijke twijfel kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de criteria van de speciale voorziening. Dat er politieke discussie bestaat over Afghaanse bewakers en het ministerie van Defensie heeft toegezegd om de situatie van ASG-bewakers nogmaals tegen het licht te houden, [6] maakt dit oordeel niet anders. De Minister van Defensie heeft aangegeven dat de geïnventariseerde handelingsopties ten aanzien van ASG-bewakers zijn gebaseerd op de werkafspraken uit 2014, de zogenoemde Tolkenregeling. Deze regeling kent een open einde en uitsluitend de Minister van Defensie is bevoegd om verzoeken op basis van deze regeling in behandeling te nemen. Die toezegging van de Minister van Defensie kan dan ook geen rol spelen in deze procedure waarbij het gaat om de vraag of eiser valt onder een van de groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen. De verzoeken op grond van de Kamerbrief, zoals in het onderhavige geval, worden beoordeeld door verweerder en niet de minister van Defensie. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de politieke discussie.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor overbrenging. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Afghan Security Guard.
3.Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
6.Zie Kamerstukken II 2023/24, 27 925, nr. 961.