Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Waarover gaat deze zaak?
Is eiseres belanghebbende bij de bomen 8, 9 en 10
8, 9 en 10. Zij geeft toe dat deze bomen niet binnen een straal van 116 meter van haar woning staan. Ook zijn deze bomen niet te zien vanuit haar woning. Zij wijst er echter op dat de bomen al heel lang in de straat staan en dat zij een samenhangend geheel vormen met de overige bomen in de straat. Zij vindt dat verweerder ten onrechte niet naar het groene straatbeeld als geheel heeft gekeken en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de karakteristieke uitstraling van het geheel aan bomen in de straat. Zij wijst er nog op dat de bomen 8, 9 en 10 de eerste bomen zijn die de bewoners zien wanneer zij de straat inrijden.
Eiseres geeft voorts aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Nota bomenbeleid. Op zitting heeft zij desgevraagd uitgelegd dat er geen sprake is van directe strijd met deze nota, maar dat verweerder bij zijn belangenafweging een zwaarder gewicht aan het belang van de bomen had moeten toekennen.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder een groter gewicht mocht toekennen aan de belangen die met de kap gemoeid zijn. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft allereerst gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de herinrichting. Verweerder wil de buitenruimte en de verkeersveiligheid verbeteren en wil daarnaast de parkeerdruk verlichten. Verweerder heeft toegelicht dat er op dit moment te weinig parkeerplaatsen in de [straatnaam] zijn en dat er aan de parkzijde illegaal wordt geparkeerd. Niet is gebleken dat deze belangen op een andere manier – met behoud van alle bomen – kunnen worden gewaarborgd. Verder is van belang dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de toestand van de bomen en alleen de bomen wil kappen waarbij uit inspecties is gebleken dat de conditie matig tot slecht is, die als gevolg van de geplande werkzaamheden en herinrichting beperkte groeimogelijkheden hebben en waarbij de verwachting is dat deze na de werkzaamheden verder zullen aftakelen. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder mogen uitgaan van de adviezen van zijn deskundigen, waaruit blijkt dat de te kappen bomen een slechte kwaliteit en/of een beperkte toekomstverwachting hebben. Verder komt ook uit de bevindingen van Poelsma naar voren dat veel van de bomen – ook los van de werkzaamheden en herinrichting – een matige tot slechte conditie en/of levensverwachting hebben. Verweerder heeft er voorts naar gestreefd om zoveel mogelijk bomen in de [straatnaam] te handhaven. De keuze om in de [straatnaam] minder bomen terug te laten komen dan er worden gekapt, is een bewuste keuze van verweerder, waarbij hij rekening heeft gehouden met de groeiruimte van de nieuw te planten bomen. Per saldo komen er in de wijk meer bomen terug dan er zijn verdwenen en herplant vindt plaats op locaties waar bomen ook op de langere termijn goed kunnen groeien. Verweerder heeft daarom – ook in het licht van de Nota bomenbeleid – voldoende rekening gehouden met het belang van groen en bomen.
Conclusie
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit 1;
- vernietigt bestreden besluit 1 voor het bezwaar van eiseres daarin voor alle bomen in de [straatnaam] niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het tegen bestreden besluit 2 gerichte beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
mr.I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2024.