ECLI:NL:RBDHA:2024:188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
21/7960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor kap van bomen in de wijk Bezuidenhout-Oost te Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de kap van 208 bomen en het verplanten van 34 bomen in de wijk Bezuidenhout-Oost. Eiseres, een bewoner van de wijk, had bezwaar aangetekend tegen de verleende vergunning, maar haar bezwaar werd in eerdere besluiten niet-ontvankelijk verklaard voor een deel van de bomen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres deels gegrond verklaard, omdat verweerder haar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard voor alle bomen. De rechtbank oordeelde dat eiseres wel degelijk belanghebbende was voor de bomen in de straat, maar dat de kap van de bomen 8, 9 en 10 niet tot een dusdanige aantasting van haar omgeving leidde dat zij als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de herinrichting van de straat en de verkeersveiligheid zwaarder wogen dan het belang van de bomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit 1 vernietigd voor zover het de niet-ontvankelijkheid van eiseres betreft, maar het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft recht op vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Sikkes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imazouine).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Den Haag (vergunninghouder).

Procesverloop

1. In het besluit van 27 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor de kap van 208 bomen en het verplanten van 34 bomen in de wijk Bezuidenhout-Oost in Den Haag.
2. Tegen dit besluit is eiseres in bezwaar gegaan. In het besluit van 25 oktober 2021 (bestreden besluit 1) is haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het om de bomen in de [straatnaam] gaat.
3. Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
4. In het besluit van 17 maart 2022 (bestreden besluit 2) heeft verweerder bestreden besluit 1 gewijzigd in die zin dat het bezwaar van eiseres voor zover het gericht is tegen de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen met boomnummers 8, 9 en 10 in de [straatnaam] niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voor de overige bomen in de [straatnaam] heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op bestreden besluit 2.
5. De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam] .

Waarover gaat deze zaak?

6. De gemeente is bezig met rioolvervanging en herinrichting van de wijk Bezuidenhout-Oost in Den Haag. Vanwege deze plannen heeft de gemeente aan het bureau Prohold BV (hierna: Prohold) gevraagd om te onderzoeken wat dit betekent voor de bomen in de wijk. Prohold heeft in november 2019 een Bomen Effect Analyse opgesteld (hierna: het Prohold-rapport). Mede op basis van dit rapport heeft de gemeente een omgevingsvergunning gevraagd en gekregen voor het kappen en verplaatsen van bomen. In de straat van eiseres gaat het om 15 te kappen bomen. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarom een bezwaarschrift ingediend. In die procedure heeft zij geen gelijk gekregen en daarom is zij in beroep gekomen bij de rechtbank.
7. Eiseres heeft een procedurele grond en inhoudelijke beroepsgronden naar voren gebracht. Nadat verweerder zijn eerdere besluit heeft aangepast met het nemen van bestreden besluit 2 komt de procedurele beroepsgrond erop neer dat zij vindt dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbende is bij de beoordeling van de bomen 8, 9 en 10 (de boomnummers komen uit het Prohold-rapport). Inhoudelijk voert eiseres aan dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is en dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de bomen.
8. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres in deze uitspraak deels gegrond. Verweerder heeft eiseres in bestreden besluit 1 namelijk ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van alle te kappen bomen in de [straatnaam] . In bestreden besluit 2 heeft verweerder erkend dat dit niet goed is gegaan en dat eiseres alleen niet-ontvankelijk is voor zover het de bomen 8, 9 en 10 betreft. Dit maakt, zoals verweerder op zitting ook heeft erkend, dat bestreden besluit 1 op dit punt onrechtmatig is, dat het beroep van eiseres in zoverre gegrond is en dat zij recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het door haar betaalde griffierecht.
Voor het overige is het beroep van eiseres ongegrond en slagen de door haar naar voren gebrachte beroepsgronden niet. Dit betekent dat zij in zoverre geen gelijk krijgt en dat verweerder de daartoe aangewezen bomen in haar straat mag kappen.
De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Is eiseres belanghebbende bij de bomen 8, 9 en 10

9. Eiseres betoogt dat verweerder haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt voor zover zij bezwaar heeft gemaakt tegen het kappen van de bomen
8, 9 en 10. Zij geeft toe dat deze bomen niet binnen een straal van 116 meter van haar woning staan. Ook zijn deze bomen niet te zien vanuit haar woning. Zij wijst er echter op dat de bomen al heel lang in de straat staan en dat zij een samenhangend geheel vormen met de overige bomen in de straat. Zij vindt dat verweerder ten onrechte niet naar het groene straatbeeld als geheel heeft gekeken en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de karakteristieke uitstraling van het geheel aan bomen in de straat. Zij wijst er nog op dat de bomen 8, 9 en 10 de eerste bomen zijn die de bewoners zien wanneer zij de straat inrijden.
9.1.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald wanneer iemand belanghebbende is: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (dat is de hoogste rechter in het omgevingsrecht) valt af te leiden dat iemand die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een omgevingsvergunning in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het moet daarbij wel gaan om ‘gevolgen van enige betekenis’. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft een betrokkene geen persoonlijk belang bij een besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene zijn, wordt rekening gehouden met factoren als afstand tot, zicht op, en planologische uitstraling van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. [1]
9.2.
De drie bomen, met de nummers 8, 9 en 10 zijn niet te zien vanuit de woning van eiseres en staan op ongeveer 125 meter van haar woning. De rechtbank begrijpt dat de kap van de drie bomen impact heeft op de uitstraling van de straat waar eiseres woont en dat zij het jammer vindt dat deze bomen verdwijnen, maar de kap van de bomen levert – in het licht van de afstand en het ontbreken van direct zicht – geen dusdanige aantasting op van de omgeving, dat ter plaatse van het perceel van eiseres gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden als bedoeld in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Afdeling. Verweerder heeft eiseres daarom terecht niet als belanghebbende aangemerkt bij de drie bomen en het bezwaar van eiseres in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de belangen goed gewogen en zijn beslissing voldoende gemotiveerd?
10. Eiseres ziet de noodzaak van de herinrichting van de straat niet. Omdat het helemaal niet nodig is om extra parkeerplekken te creëren en de breedte van de stoep/weg aan te passen, is het volgens haar ook niet nodig om de bomen te kappen.
Eiseres betoogt verder dat verweerder de noodzaak van de bomenkap niet heeft aangetoond en ten onrechte niet is ingegaan op het door haar overgelegde advies van deskundige H. Poelsma.
Eiseres geeft voorts aan dat de omgevingsvergunning in strijd is met de Nota bomenbeleid. Op zitting heeft zij desgevraagd uitgelegd dat er geen sprake is van directe strijd met deze nota, maar dat verweerder bij zijn belangenafweging een zwaarder gewicht aan het belang van de bomen had moeten toekennen.
Zij betoogt tot slot dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de gekapte bomen niet allemaal in de [straatnaam] worden gecompenseerd. Zij wijst op de ritmiek van de bomen en geeft aan dat verweerder – door veel minder bomen terug te plaatsen dan er gekapt worden – afbreuk doet aan deze ritmiek en daarmee aan de uitstraling van de straat.
Wat beoordeelt de rechtbank wel/niet?
10.1.
Uit artikel 2:88, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag volgt dat verweerder een vergunning alleen mag weigeren als een of meer van de daarin genoemde weigeringsgronden zich voordoen. Bij die beslissing moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden die vóór en tegen het kappen van de bomen pleiten. Verweerder moet in dit verband een belangenafweging maken waarin het kappen van de bomen, bezien in het licht van de toekomstige ontwikkelingen, wordt afgewogen tegen het behoud van de waarden van de betrokken bomen. De beslissing om wel of geen vergunning te verlenen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dat betekent dat verweerder een zekere mate van vrijheid heeft bij het nemen van zijn beslissing en dat de rechter deze beslissing terughoudend moet beoordelen. De rechtbank mag haar eigen oordeel daarom niet in de plaats van dat van verweerder stellen en beoordeelt of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
10.2.
De rechtbank beoordeelt in deze zaak alleen het besluit tot kappen van de bomen en de in dat kader door verweerder gemaakte belangenafweging. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak niet toekomt aan een beoordeling van de rechtmatigheid van de door verweerder bij de herinrichting gemaakte keuzes, zoals de keuzes die zien op de parkeervakken of de breedte van de stoep en de weg in de [straatnaam] . De rechtbank kan wel beoordelen of verweerder het belang en de waarde van de bomen juist heeft ingeschat en of verweerder in redelijkheid het behoud van de bomen minder belangrijk heeft mogen vinden dan het belang van de herinrichting van de straat.
Mocht verweerder uitgaan van de adviezen van zijn deskundigen?
10.3.
Verweerder heeft zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning gebaseerd op het Prohold-rapport. In dit rapport wordt – voor zover voor deze zaak van belang – uitgelegd wat de staat van de bomen in de [straatnaam] is en wat de gevolgen van de herinrichting en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden voor deze bomen zijn. Eiseres heeft hierop Poelsma gevraagd om de bomen in de [straatnaam] te inspecteren. Dit heeft hij op 1 juni 2021 gedaan en eiseres heeft een verslag gemaakt van zijn bevindingen. Daarna heeft verweerder M.H. van Atten, dendroloog, gevraagd om een nadere inspectie van de betreffende bomen. Deze nadere inspectie heeft op 17 juni 2021 plaatsgevonden en Van Atten heeft hiervan een verslag gemaakt, waarin hij zijn bevindingen voor elke afzonderlijke boom op papier heeft gesteld. Ook is van elke boom een foto in het verslag opgenomen.
10.4.
Zoals op zitting ook met partijen is besproken komen de bevindingen van de deskundigen van verweerder (Prohold en dendroloog Van Atten) voor een belangrijk deel overeen met die van Poelsma. Bij meerdere bomen zijn de drie deskundigen het eens dat de staat ervan matig of slecht is. Bij een aantal bomen, met name de bomen met de nummers 10, 12, 16 en 19 (de rechtbank houdt hier de nummering van Prohold aan), komt Poelsma tot een aanmerkelijk betere waardering dan de twee deskundigen van verweerder.
10.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de bomen waarbij de conclusies van de deskundigen verschillen mocht uitgaan van de conclusie van zijn eigen deskundigen. Daartoe is van belang dat in de onderzoeken van Prohold en Van Atten rekening is gehouden met de gevolgen van de werkzaamheden en de nieuwe inrichting voor de te verwachten levensduur van de bomen. In het verslag van de bevindingen van Poelsma is niet terug te zien dat deze omstandigheden zijn meegewogen, hetgeen het verschil in waardering van de bomen zou kunnen verklaren. Daarbij is het onderzoek van Poelsma vooral visueel geweest, terwijl Prohold niet alleen een bovengronds maar ook een ondergronds (bewortelings)onderzoek heeft verricht.
10.6.
Gelet hierop mocht verweerder uitgaan van de conclusie van zijn deskundigen dat de te kappen bomen een slechte kwaliteit en/of een beperkte toekomstverwachting hebben. De beroepsgrond slaagt niet op dit punt.
Heeft verweerder zijn beslissing goed gemotiveerd en de belangen goed gewogen?
10.7.
De door eiseres aangedragen belangen die zien op het behoud van de bomen worden door verweerder niet bestreden: de bomen zijn karakteristiek voor de straat en dragen bij aan het straat- en groenbeeld en de belevingswaarde. Ook betwist verweerder de bestaande ritmiek van de beplanting niet.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder een groter gewicht mocht toekennen aan de belangen die met de kap gemoeid zijn. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft allereerst gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de herinrichting. Verweerder wil de buitenruimte en de verkeersveiligheid verbeteren en wil daarnaast de parkeerdruk verlichten. Verweerder heeft toegelicht dat er op dit moment te weinig parkeerplaatsen in de [straatnaam] zijn en dat er aan de parkzijde illegaal wordt geparkeerd. Niet is gebleken dat deze belangen op een andere manier – met behoud van alle bomen – kunnen worden gewaarborgd. Verder is van belang dat verweerder zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de toestand van de bomen en alleen de bomen wil kappen waarbij uit inspecties is gebleken dat de conditie matig tot slecht is, die als gevolg van de geplande werkzaamheden en herinrichting beperkte groeimogelijkheden hebben en waarbij de verwachting is dat deze na de werkzaamheden verder zullen aftakelen. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder mogen uitgaan van de adviezen van zijn deskundigen, waaruit blijkt dat de te kappen bomen een slechte kwaliteit en/of een beperkte toekomstverwachting hebben. Verder komt ook uit de bevindingen van Poelsma naar voren dat veel van de bomen – ook los van de werkzaamheden en herinrichting – een matige tot slechte conditie en/of levensverwachting hebben. Verweerder heeft er voorts naar gestreefd om zoveel mogelijk bomen in de [straatnaam] te handhaven. De keuze om in de [straatnaam] minder bomen terug te laten komen dan er worden gekapt, is een bewuste keuze van verweerder, waarbij hij rekening heeft gehouden met de groeiruimte van de nieuw te planten bomen. Per saldo komen er in de wijk meer bomen terug dan er zijn verdwenen en herplant vindt plaats op locaties waar bomen ook op de langere termijn goed kunnen groeien. Verweerder heeft daarom – ook in het licht van de Nota bomenbeleid – voldoende rekening gehouden met het belang van groen en bomen.
Van een onvoldoende motivering is in het licht van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen geen sprake.

Conclusie

11. Zoals de rechtbank hiervoor (in overweging 8) al heeft overwogen, kleeft aan het bestreden besluit 1 een gebrek dat verweerder heeft hersteld met het bestreden besluit 2. Gelet hierop is het beroep, voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit 1, gegrond. De rechtbank zal bestreden besluit 1 vernietigen, voor zover hierin het bezwaar van eiseres voor alle bomen in de [straatnaam] niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Dat betekent dat de vergunde werkzaamheden mogen worden uitgevoerd.
12. Omdat de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank zal verweerder verder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,-
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen bestreden besluit 1;
  • vernietigt bestreden besluit 1 voor het bezwaar van eiseres daarin voor alle bomen in de [straatnaam] niet-ontvankelijk is verklaard;
  • verklaart het tegen bestreden besluit 2 gerichte beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van
mr.I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2807, ov. 2.2.