ECLI:NL:RBDHA:2024:18796

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.32612
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was opgelegd op 3 juni 2024 op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen onderzoek ter zitting nodig was en heeft de argumenten van eiser tegen de voortduren van de bewaring beoordeeld.

Eiser betoogde dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was, onder andere omdat de Marokkaanse autoriteiten traag reageerden op aanvragen voor een laissez-passer. Hij voerde aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde en dat er een Dublinclaim in Duitsland zou liggen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de opheffing van de maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de belangenafweging tussen de minister en eiser gemaakt en geconcludeerd dat de belangen van de minister zwaarder wegen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 augustus 2024 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32612
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: S.H.F. Pols).

Procesverloop

De minister heeft op 3 juni 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 juni 2024 (in de zaak NL24.24515) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (25 juni 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hij stelt daartoe dat de Marokkaanse autoriteiten zeer traag reageren op aanvragen om afgifte van een laissez-passer (hierna: lp). Verder voert eiser aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Hij stelt daartoe dat een Dublin claim in Duitsland zou liggen en dat hij Dienst terugkeer & vertrek (hierna: DT&V) een telefoonnummer heeft verstrekt waarmee DT&V de claim van eiser had moeten controleren. Doordat verweerder geen contact heeft opgenomen om de claim van eiser te controleren, is eiser van mening dat verweerder niet voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Tot slot doet eiser een beroep op de belangenafweging. Daartoe stelt eiser dat de bewaring afbouwend werkt op de gemoedstoestand van eiser en dat eiser ervan overtuigd is dat de Dublinclaim in Duitsland ligt.

Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste

6. Op 7 juni 2024 is een lp aanvraag naar de Marokkaanse autoriteiten. Het klopt dat de minister, zoals eiser stelt, afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten. De Marokkaanse autoriteiten hebben echter niet aangegeven dat zij geen lp zullen verstrekken en ook het tijdsverloop sindsdien is onvoldoende om aan te nemen dat zij dat niet zullen doen. Verweerder wijst er ook terecht op dat eiser geen medewerking verleent aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, zoals ook blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 16 augustus 2024.
Voor zover eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt, volgt de rechtbank hem ook niet. Verweerder rappelleert regelmatig bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook voert verweerder vertrekgesprekken. Verder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 28 juni 2024 (NL24.24515), waarin reeds is geoordeeld dat er geen Dublinclaim in Duitsland ligt en dat Nederland verantwoordelijk is. Het verstrekken van een telefoonnummer brengt hier geen verandering in en zorgt er niet voor dat eiser niet voortvarend zou handelen. Voor zover eiser hiermee (ook) betoogt dat de grondslag van de bewaring onjuist is, volgt de rechtbank hem niet, gelet op wat in de vorige uitspraak is gesteld. In aanvulling hierop merkt de rechtbank nog op dat, voor zover eiser het niet eens was met zijn overdracht naar Nederland, hij dat in Luxemburg aan de orde had kunnen stellen. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging en lichter middel
7. Eiser voert vervolgens onder het kopje “belangenafweging en nadere motivering” aan dat de bewaring afbouwend werkt op de gemoedstoestand van eiser. De rechtbank begrijpt dat eiser dus betoogt dat om deze reden de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. De minister stelt zich op het standpunt dat verweerders belang bij het voorduren van de bewaring dient te prevaleren boven eisers belang van invrijheidstelling, zodat de bewaring mag voortduren.
8. De rechtbank is van oordeel dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Voor zover eiser hiermee (ook) bedoelt te betogen dat verweerder met een lichter middel moest volstaan, omdat de bewaring hem te zwaar valt, volgt de rechtbank eiser ook niet. Eiser heeft dit namelijk niet verder onderbouwd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.