ECLI:NL:RBDHA:2024:18794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.32541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen maatregel van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Nigeriaanse eiser tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 18 maart 2024. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D. Matadien, heeft betoogd dat de maatregel onrechtmatig is geworden door gewijzigde omstandigheden en dat de minister niet voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting van de eiser te bewerkstelligen en dat er zicht is op uitzetting naar Nigeria. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de belangen van de minister zwaarder wegen dan die van de eiser, die niet voldoet aan zijn meewerkplicht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32541
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: H. Toonders).

Procesverloop

De minister heeft op 18 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 5 juli 2024 (in de zaak NL24.2538) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (27 juni 2024) dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat na de sluiting van het laatste onderzoek op 27 juni 2024 sprake is van gewijzigde en nieuwe omstandigheden waardoor de maatregel onrechtmatig is geworden. Allereerst voert eiser aan dat verweerder niet voortvarend handelt en werkt aan de uitzetting van eiser. Hij stelt daartoe dat verweerder ondanks het negatieve dactyresultaat van de vingerafdrukken op 8 mei 2024, geen andere effectieve en betekenisvolle uitzettingshandelingen heeft verricht. Voorts is eiser van oordeel dat er geen concreet uitzicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. Hij stelt daartoe dat er tot op heden geen inhoudelijke reactie van de Nigeriaanse autoriteiten is geweest op de laissez- passer (lp) aanvraag. Verder voert eiser aan de er geen zorgvuldige belangenafweging plaats heeft gevonden zoals bedoelt in het Mahdi arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens (ECLI:EU:C:2014:1320). Als laatste voert eiser aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een lichter middel. Eiser voert daartoe aan dat het voortduren van de maatregel niet in overeenstemming is met het ‘ultimum remedium’ principe zoals blijkt uit het Kadzoev arrest (C-357/09).

Zicht op uitzetting en het voortvarendheidvereiste

5. De rechtbank verwijst hieromtrent allereerst naar haar eerdere uitspraak van 5 juli 2024 (in de zaak NL24.25381), rechtsoverweging 6. Daaraan voegt de rechtbank toe dat verweerder regelmatig bij de Nigeriaanse autoriteiten rappelleert. Voorts is niet op voorhand gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten geen lp zullen verstrekken. Bovendien rust er op eiser de verplichting om medewerking te verlenen aan zijn eigen vertrek uit Nederland. De rechtbank constateert dat uit de voortgangsrapportage en de vertrekgesprekken blijkt dat eiser nog altijd weigert enige medewerking te verlenen aan zijn eigen uitzetting. Ook heeft eiser geweigerd te verschijnen op de presentatie aan de Nigeriaanse autoriteiten van 18 juli 2024. De enkele stelling dat geen sprake zou zijn van effectieve uitzettingshandelingen volgt de rechtbank daarom niet. De rechtbank concludeert dan ook dat er onverkort zicht op eisers uitzetting naar Nigeria is en dat de minister voldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel

6. Wat betreft eisers beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 5 juli 2024 (in de zaak NL24.25381), rechtsoverweging 7. De rechtbank heeft in het eerste beroep van eiser al geoordeeld dat de omstandigheid dat eiser bij zijn vriendin en zoontje zou kunnen wonen en het gestelde gezinsleven van eiser met zijn zoontje niet maakt dat de minister een lichter middel had moeten opleggen en niet maakt dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is. Uit de vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet van plan is om naar Nigeria terug te keren. Hieruit volgt dat er geen minder dwingende maatregel effectief kan worden toegepast. Verder heeft eiser zijn gestelde medische klachten (opnieuw) niet onderbouwd. De rechtbank ziet geen manier waarop de minister met een lichter middel had kunnen of moeten volstaan. Tot slot overweegt de rechtbank nog dat, voor zover eiser in dit verband stelt te vrezen voor terugkeer naar Nigeria, dit niet voorligt in deze procedure. Dat is ook al overwogen in de uitspraak van 5 juli 2024. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Belangenafweging
7. De rechtbank is, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 5 juli 2024 (NL24.25381) rechtsoverweging 9 en de duur van de maatregel van bewaring, van oordeel dat het belang van de minister bij de voortduring van de maatregel, met als doel de gedwongen uitzetting van eiser te bewerkstelligen, zwaarder weegt dan het belang van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit het verweerschrift en de vertrekgesprekken blijkt dat verweerder de belangen van eiser afweegt tegen het belang van verweerder. Voorts overweegt de rechtbank dat eiser niet voldoet aan zijn meewerkplicht. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat ter zake sprake zou zijn van strijd met de hiervoor genoemde arrest Mahdi (ECLI:EU:C:2014:1320). Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Ambtshalve toetsing

8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank is gehouden, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.