Overwegingen
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van partijen
3. Eiser heeft gronden van beroep ingediend op 22 augustus 2024. Eiser zijn
standpunten zullen hieronder worden besproken. Allereerst stelt eiser dat het uitwisselen van strafrechtelijke gegevens met de Algerijnse autoriteiten in strijd is met de Terugkeerrichtlijn1, met het evenredigheidsbeginsel en dat het een ontoelaatbare inbreuk is op de persoonlijke levenssfeer van eiser en daarmee in strijd met artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Eiser verwijst naar het arrest Kadzoev. Ten tweede stelt eiser dat de minister heeft nagelaten om een verzwaarde belangenweging te maken, omdat eiser kennelijk sinds februari 2024 in bewaring zit. Ten derde had de minister moeten toetsen aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, zoals bedoelt in de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi. Ten slotte stelt eiser dat de minister niet voortvarend heeft gehandeld om de uitzetting te bewerkstelligen. Eiser voert daartoe aan dat de minister heeft nagelaten om tijdig te reageren op antwoorden van de Algerijnse autoriteiten. Eiser voert aan dat politieke beleidskeuzes over het aanstellen van voldoende personeel ten grondslag lagen aan het niet tijdig reageren van de minister. Eiser stelt dat hij in detentie ook niet in staat is om te communiceren met de buitenwereld en dat het voor eiser dus onmogelijk was om mee te werken aan zijn eigen uitzetting.
4. De minister heeft in het verweerschrift gereageerd op de beroepsgronden. De minister wijst erop dat eiser niet op grond van de openbare orde in bewaring is gesteld, zodat een verwijzing naar het arrest Kadzoev niet opgaat. Het is noodzakelijk om de strafrechtelijke gegevens te delen om iemand uit te kunnen zetten. Er is geen strijd met het evenredigheidsbeginsel en de belangen van eiser zijn in acht genomen. Er is ook niet gebleken van belangen die zich verzetten tegen de voortduring van de bewaring, terwijl het belang van de minister zwaar weegt vanwege de ophanden zijnde uitzetting. Een verzwaarde belangenafweging is niet aan de orde, omdat eiser sinds 16 mei 2024 in bewaring is gesteld. Ten slotte heeft de minister gesteld dat zij wel voortvarend heeft gehandeld en die handelingen nader toegelicht, zoals hieronder besproken. Eiser zal worden uitgezet op 23 september 2024.
De omvang van de beoordeling van dit vervolgberoep
5. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 13 augustus 2024 (in de zaak NL24.30753) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (8 augustus 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Uitwisseling van strafrechtelijke informatie
6. Allereerst stelt eiser dat het delen van strafrechtelijke informatie met Algerije een ontoelaatbare inbreuk is in zijn persoonlijke levenssfeer.
Eiser heeft echter niet nader onderbouwd waarom de minister die informatie niet mag delen, Een enkel en niet onderbouwd beroep op artikel 7 van het Handvest, de doelstellingen van de Terugkeerrichtlijn en de stelling dat eiser in een kwaad daglicht is gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daaruit volgt niet dat het delen van de gegevens onrechtmatig is. Evenmin volgt daaruit dat de voortduring van de maatregel om die reden onrechtmatig zou zijn, terwijl dat is wat hier ter toetsing voorligt. Eiser zijn beroep op rechtsoverweging 70 van het arrest Kadzoev treft geen doel, alleen al omdat eiser niet om redenen van openbare orde in bewaring is gesteld, zoals de minister terecht opmerkt.
Belangenafweging en het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel
7. Verder stelt eiser dat de minister heeft nagelaten een verzwaarde belangenafweging te maken. Eiser zijn gemachtigde lijkt te bedoelen dat de inbewaringstelling nu langer dan zes maanden duurt, waardoor een verzwaarde belangenafweging aan de orde is. Eiser zijn gemachtigde lijkt er daarbij vanuit te gaan dat eiser sinds februari 2024 in bewaring is gesteld, omdat in de voortgangsrapportage onder het kopje ‘verblijfsprocedures tijdens de inbewaringstelling’, als eerste een procedure staat vermeld op 26 februari 2024. Ook staat dit onderaan de voorgangsrapportage vermeld onder ‘Chronologisch overzicht’.
Zoals de minister echter terecht stelt in het verweerschrift is dit feitelijk onjuist. Eiser is op 16 mei 2024 in vreemdelingrechtelijke bewaring gesteld, na een overname uit het strafrecht en een daaropvolgende ophouding. Dat volgt ook uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats op het eerste beroep van eiser tegen deze maatregel van 30 mei 20242. Een verzwaarde belangenafweging is daarom niet aan de orde.
8. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Dat is echter niet iets anders dan de afweging naar proportionaliteit en subsidiariteit die de minister is gehouden om op ieder moment een belangenafweging te maken. De minister is echter niet verplicht om dit op ieder moment ook kenbaar te doen. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van belangen die zich tegen het voortduren van de maatregel verzetten. Eiser heeft dergelijke belangen ook niet in beroep gesteld, maar alleen in het algemeen verwezen naar het arrest Mahdi en de considerans van de Terugkeerrichtlijn. Daar staat tegenover dat het belang van de minister zwaar weegt, gelet op de voorgenomen uitzetting op 23 september 2024. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding was voor de minister aanleiding om de bewaring op te heffen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Voortvarend handelen
9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend handelt om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. De rechtbank stelt voorop dat zij de voortvarendheid beoordeelt vanaf 8 augustus 2024. Voor zover eiser betoogt dat er in mei 2024, of in de periode daarvoor, niet voortvarend is gehandeld, ligt dat dus niet ter toetsing voor.
De minister heeft in het verweerschrift toegelicht dat, na de bevestiging van eisers nationaliteit op 2 augustus 2024, er nog formaliteiten te verrichten waren zoals het toesturen van strafrechtelijke gegevens en een presentatie in persoon, dan wel een bericht over het weigeren van een presentatie indien van toepassing. De minister heeft eiser gesproken over een presentatie, maar eiser heeft de medewerking daaraan geweigerd. Vervolgens is op 12 augustus 2024 een vlucht aangevraagd, zijn op 13 augustus 2024 escorts aangevraagd en zijn op 14 augustus 2024 de vluchtgegevens bekend geworden; namelijk voor 23 september 2024. De minister heeft toegelicht dat niet onmiddellijk kon worden overgegaan tot vervolgstappen, omdat de verwerking van de antwoorden veel tijd kostte. De rechtbank vindt die toelichting voldoende, ook gelet op het relatief geringe tijdsverloop. Anders dan eiser stelt heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank dus wél voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Ambtshalve toetsing
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.