ECLI:NL:RBDHA:2024:18781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.32223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van de Minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 11 juli 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was voor het onderzoek.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 23 juli 2024. Eiser voerde aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moest uitvallen, omdat hij langer dan zes maanden in bewaring zou zitten. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet het geval is, aangezien de totale duur van de bewaring nog geen zes maanden bedraagt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om medewerking te verlenen aan zijn eigen uitzetting, wat ook een reden is voor het voortduren van de maatregel.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is openbaar gemaakt op 29 augustus 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.32223
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

De minister heeft op 11 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 juli 2024 (in de zaak NL24.28346) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (23 juli 2024) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat een belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Hij stelt daartoe dat verweerder gehouden is een verzwaarde belangenafweging te maken, die kenbaar en toetsbaar moet zijn, omdat eiser bij elkaar opgeteld langer dan zes maanden in bewaring zit. De minister heeft nagelaten de verzwaarde belangenafweging kenbaar te maken, waardoor de vrijheidsbeneming niet de toets aan het recht van de Europese Unie kan doorstaan. Eiser stelt dat de minister in strijd handelt met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel door de bewaring niet aan dit beginsel te toetsen.
Belangenafweging en het evenredigheidsbeginsel
5. Voor hetgeen eiser in het kader van de verzwaarde belangenafweging aanvoert, wijst de rechtbank erop dat nog geen sprake is van een inbewaringstelling die langer dan zes maanden duurt; ook niet als de voorafgaande maatregel en de tussenliggende strafrechtelijke detentie daarbij worden opgeteld. Dat in de voortgangsrapportage onder het kopje “verblijfsprocedures gedurende de inbewaringstelling” een eerste datum staat van 12 juni 2023, betekent niet dat eiser ook al sinds dat moment in bewaring is gesteld. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat de voorafgaande vreemdelingrechtelijke maatregel dateert van 18 mei 2024 en dat eiser op 19 mei 2024 is geplaatst in het DTC Rotterdam. Dat is nog geen zes maanden geleden. Er was dus geen aanleiding voor een verzwaarde belangenafweging. Verder zijn door eiser geen belangen gesteld die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de minister aanleiding hadden moeten zijn de bewaring op te heffen.
6. De rechtbank stelt in dit verband verder vast dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichting om medewerking te verlenen aan zijn eigen uitzetting. Zo blijkt uit de voortgangsrapportage van 19 augustus 2024 en het vertrekgesprek van 6 augustus 2024 dat eiser weigert mee te werken aan de presentatie in persoon. Voorts stelt de rechtbank vast dat Algerije een laissez passer (lp) heeft verstrekt en dat er thans een vlucht is geboekt om eiser naar Algerije uit te zetten, op 6 september 2024. De rechtbank oordeelt dat verweerder ook daarom geen aanleiding had hoeven zien om de maatregel op te heffen en niet heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De beroepsgronden slagen daarom niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rommes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 augustus 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.