ECLI:NL:RBDHA:2024:18768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/09/673901 / JE RK 24-1837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling na oplegging van PIJ-maatregel aan minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2024 een beschikking gegeven over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 13 mei 2025, maar de gecertificeerde instelling heeft verzocht om opheffing, omdat er een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan [minderjarige] was opgelegd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, gezien de nieuwe situatie waarin [minderjarige] zich bevindt. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2024 was de moeder van [minderjarige] niet aanwezig, ondanks dat zij correct was opgeroepen. De kinderrechter heeft de mening van [minderjarige] gehoord en vastgesteld dat hij momenteel in een instelling verblijft waar hij de nodige begeleiding ontvangt in het kader van de PIJ-maatregel. De kinderrechter concludeert dat de hulpverlening die [minderjarige] ontvangt in de instelling verder gaat dan wat de gecertificeerde instelling kan bieden. Bovendien heeft [minderjarige] aangegeven geen contact te willen met zijn moeder, die ook niet is verschenen op afspraken. Gezien deze omstandigheden heeft de kinderrechter besloten het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling toe te wijzen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/673901 / JE RK 24-1837
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, gevestigd te Gouda,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 14 oktober 2024.
1.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat zij wel juist is opgeroepen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
2.2
[minderjarige] verblijft in de [instelling] in [plaatsnaam] .
2.3
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 13 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1
De gecertificeerde instelling verzoekt tot opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd door zijn psychische problematiek. In augustus 2024 is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel uitgesproken. Hierdoor kan de ondertoezichtstelling niet meer uitgevoerd worden. [minderjarige] wordt nu in de [instelling] begeleid in het kader van de PIJ-maatregel. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangevuld dat de pedagogische interventies die zij [minderjarige] kunnen bieden ontoereikend zijn en dat hij veel meer baat heeft bij de interventies die hem in het kader van de PIJ-maatregel kunnen worden geboden.
Daarnaast is er na de strafrechtelijke uitspraak geen contact meer met de moeder geweest, omdat zij twee afspraakmomenten heeft afgezegd. Hierdoor kunnen zij ook voor haar niets meer betekenen in het kader van de ondertoezichtstelling. Gelet op het bovenstaande is een opheffing van de ondertoezichtstelling volgens de gecertificeerde instelling passend.

4.De beoordeling

4.1
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling thans niet meer aanwezig zijn.
4.2
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De ondertoezichtstelling is op 1 mei 2024 verlengd vanwege de zorgen rondom [minderjarige] , zijn complexe hulpvraag, de verstoorde relatie met zijn moeder en de noodzaak tot regievoering de gecertificeerde instelling over de benodigde hulpverlening en een eventuele verblijfplaats voor [minderjarige] bij een eventuele opheffing van de gevangenhouding. Sindsdien heeft [minderjarige] een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gekregen, waardoor hij tot zijn meerderjarigheid in een [instelling] zal verblijven. Daar krijgt hij de benodigde begeleiding en hulp voor zijn complexe problematiek. Deze hulpverlening gaat verder dan de pedagogische interventies die de gecertificeerde instelling hem kan bieden. Verder heeft [minderjarige] aangegeven geen contact te willen met zijn moeder. De moeder is niet verschenen op afspraken met de gecertificeerde instelling. Hierdoor is er momenteel ook geen rol weggelegd voor de gecertificeerde instelling in de ondersteuning van de moeder en het herstel van de verstoorde relatie tussen de moeder en [minderjarige] . De gecertificeerde instelling heeft voldoende onderbouwd dat de ondertoezichtstelling geen baten meer heeft. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat het hoogst haalbare in de ondertoezichtstelling is bereikt voor dit gezin. De kinderrechter zal het verzoek tot de opheffing van de ondertoezichtstelling dan ook toewijzen.
4.3
Daarom zal als volgt worden beslist.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1
heft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op;
5.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in aanwezigheid van M.I. Klijn als griffier, en op schrift gesteld op 13 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.