ECLI:NL:RBDHA:2024:18724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
NL24.41632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 18 oktober 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zich als werkzoekende in Nederland bevond, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De minister heeft de maatregel van bewaring op 1 november 2024 opgeheven, omdat eiser was uitgezet naar Polen.

Tijdens de zitting op 4 november 2024 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser stelde dat hij rechtmatig in Nederland verbleef en dat de bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende had gemotiveerd waarom eiser geen rechtmatig verblijf had. Eiser had zijn verblijfsrecht ingetrokken en zijn stelling dat hij solliciteerde, leidde niet tot rechtmatig verblijf. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat de minister de juiste grondslag had gehanteerd voor de ophouding van eiser.

De rechtbank heeft ook de vraag van schadevergoeding beoordeeld. Aangezien de bewaring rechtmatig was, werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 november 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.41632
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 1 november 2024 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Polen.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Rechtmatig verblijf als werkzoekende?
4. Eiser stelt dat hij rechtmatig in Nederland verblijft en daardoor onrechtmatig in bewaring is gesteld. Eiser is namelijk werkzoekende in Nederland. Hij heeft gesolliciteerd bij onder meer de Burger King, KFC en Mc Donalds.
5. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het staat vast en is eiser bekend, dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef, omdat zijn verblijfsrecht is ingetrokken. De enkele stelling dat eiser zou solliciteren, leidt niet tot rechtmatig verblijf. De beroepsgrond slaagt niet.

Ophouding

6. Eiser stelt dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. De ophouding is verricht op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, maar dit moet artikel 50, tweede lid, van de Vw zijn. In de M105, onder 6, staat namelijk dat eiser niet over enig identiteitsdocument beschikt.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser is opgehouden op de juiste grondslag. Ter zitting heeft de minister uitgelegd dat eiser is overgenomen vanuit zijn strafrechtelijke detentie. De persoonsgegevens van eiser die zijn gebruikt tijdens zijn strafrechtelijke detentie mogen voor de minister als uitgangspunt worden genomen voor de ophouding. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw opgehouden mocht worden. De rechtbank kan dit standpunt van de minister volgen. De beroepsgrond slaagt niet.

24 uurstermijn

8. Eiser stelt dat hij niet heeft kunnen vinden in de stukken of hij binnen 24 uur de politiecel heeft verlaten en is overgebracht naar het detentiecentrum in Rotterdam.
9. De rechtbank oordeelt dat eiser tijdig, binnen 24 uur na het opleggen van de maatregel van bewaring, is overgeplaatst naar het detentiecentrum. Uit de maatregel van bewaring volgt dat eiser op 18 oktober 2024 om 19.25 uur in bewaring is gesteld en uit de aanbiedingsbrief van de minister volgt dat eiser op 19 oktober 2024 om 8.35 uur in het detentiecentrum in Rotterdam is geplaatst. De beroepsgrond slaag niet.
Bewaringsgronden
10. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
12. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. In het gehoor voor de inbewaringstelling op 18 oktober 2024 verklaart eiser dat zijn vriendin voorziet in zijn levensonderhoud, dat zijn vriendin de Nederlandse nationaliteit heeft en dat eiser en zijn vriendin ongeveer acht maanden samen zijn. In het kader van het zorgvuldigheidsbeginsel had de minister moeten overwegen of eiser in afwachting van zijn overdracht bij zijn vriendin had kunnen verblijven in plaats van in detentie. Nu de minister dit niet heeft gedaan kleeft er een gebrek aan de opgelegde maatregel van bewaring, waardoor deze voor vernietiging in aanmerking komt.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en motivering daarvan in de maatregel blijkt al dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarbij heeft de minister mogen overwegen dat het feit dat eiser werk wil zoeken en zich wil inschrijven in Nederland, er niet toe zal leiden dat eiser daadwerkelijk terug zal keren naar zijn land van herkomst. Een lichter middel zal om die reden niet doeltreffend zijn. Dat eiser in afwachting van zijn uitzetting kan verblijven bij zijn vriendin, maakt, ook gelet op de niet betwiste grond onder 4c, niet dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

14. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.