ECLI:NL:RBDHA:2024:18711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
AWB 24/18273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 13 november 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Togolese verzoekster die een voorlopige voorziening had aangevraagd na de afwijzing van haar asielaanvraag door de Minister van Asiel en Migratie. De verzoekster had een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 7 oktober 2024, waarin haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoekster opvang zou krijgen na het verlaten van het COA. Bovendien was er geen sprake van een evident onrechtmatig besluit, aangezien de verzoekster niet onder de categorieën viel die recht hebben op opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de verzoekster niet had aangetoond dat er sprake was van een acute medische noodsituatie of andere bijzondere omstandigheden die opvang noodzakelijk maakten. De uitspraak werd gedaan buiten zitting en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/18273

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

13 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1965] , van Togolese nationaliteit, verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. Atakan).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2024 heeft de Minister van Asiel en Migratie de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Verzoekster heeft een bezwaarschrift daartegen ingediend en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gezocht (zaaknummer NL24.39213).
Bij besluit van 7 november 2024, uitgereikt op 12 november 2024, (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster medegedeeld dat gelet hierop binnen zeven dagen na de uitreiking van het bestreden besluit de verstrekkingen aan verzoekster in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) worden beëindigd en dat verzoekster dan het asielzoekerscentrum [locatie] moet verlaten.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De voorzieningenrechter legt hieronder uit waar dit oordeel op is gebaseerd.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter beoordeelt in een voorlopige voorzieningsprocedure hangende bezwaar of sprake is van een spoedeisend belang en of het bezwaar van verzoekster redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaak. Als deze zaak in beroep wordt voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. In het verweerschrift heeft verweerder onder verwijzing naar een bericht van Vluchtelingenwerk gemotiveerd gesteld dat Vluchtelingenwerk een opvangplek heeft geregeld voor verzoekster totdat de procedure bij de IND/de Minister van Asiel en Migratie afloopt. Verzoekster heeft in reactie daarop dit bericht genuanceerd en gesteld dat Vluchtelingenwerk slechts heeft gezegd dat de kans groot is dat verzoekster terecht kan in de opvang. De voorzieningenrechter ziet in het bericht van Vluchtelingenwerk vooralsnog aanleiding om geen spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoekster opvang zal hebben vanaf het moment dat de opvang bij het COA afloopt. De voorzieningenrechter geeft nog wel een voorlopig rechtmatigheidsoordeel.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden. Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen uitsluitend in de gevallen voorzien in de Rva jegens het COA aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang (zie de uitspraak van 10 januari 2014 [1] ). In artikel 3 van de Rva zijn de categorieën asielzoekers opgenomen aan wie opvang wordt geboden in een opvangvoorziening. Verzoekster valt niet onder een van die categorieën.
6. Daarnaast volgt uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling dat het COA niet gehouden kan worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva, tenzij zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen in de vorm van een acute medische noodsituatie op het moment van beëindiging van de verstrekkingen door het COA. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de bewijslast daarvoor bij de vreemdeling ligt. Verzoekster heeft met het overleggen van het BMA-advies uit de lopende artikel 64 Vw-procedure niet aannemelijk gemaakt dat bij beëindiging van de opvang door verweerder sprake is van een acute medische noodsituatie. Andere stukken heeft verzoekster niet overgelegd. Dat, zoals verzoekster nog stelt, hier een nadere onderzoeksplicht ligt voor verweerder, volgt de voorzieningenrechter niet. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is mede daarom ook niet gebleken.
7. Bij deze beoordeling neemt de voorzieningenrechter nog mee dat verzoekster zonder opvang door verweerder ook aanspraak kan blijven maken op medisch noodzakelijke zorg op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vw.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
13 november 2024 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.