ECLI:NL:RBDHA:2024:187

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
23_3078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering om salaris met terugwerkende kracht aan te passen op basis van gelijke beloning voor gelijkwaardig werk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om met terugwerkende kracht een gewijzigd salaris te ontvangen, beoordeeld. Eiseres, werkzaam als burgerambtenaar bij het ministerie van Defensie, stelt dat zij ongelijk is behandeld ten opzichte van een mannelijke collega die gelijktijdig met haar in dienst trad, maar op een hoger salaris is ingeschaald. De rechtbank behandelt de vraag of het verschil in beloning gerechtvaardigd is en of er sprake is van discriminatie op basis van geslacht.

De rechtbank oordeelt dat de bevoegdheid van de commandant om een hoger salaris toe te kennen discretionair is en dat de bewijslast bij de verweerder ligt. Verweerder heeft in zijn besluit toegelicht dat het startsalaris van de collega van eiseres is bepaald op basis van verschillende factoren, waaronder werkervaring en laatstverdiende salaris. De rechtbank concludeert dat verweerder aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat er geen sprake is van een verboden onderscheid op grond van geslacht. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij salarisbepaling en de rol van de rechtbank in het toetsen van de discretionaire bevoegdheid van de werkgever. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om aanhouding van de uitspraak af, omdat de procedures losstaand zijn en een eerdere uitspraak geen gezag van gewijsde heeft voor de beoordeling door het College van de Rechten van de Mens.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Aarts),
en

de Commandant Beveiligingsgebied West, verweerder

(gemachtigden: mr. Z.E.M. van der Maas en mr. B. Rikhof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om met terugwerkende kracht, vanaf de datum van indiensttreding, een gewijzigd salaris te ontvangen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van verweerder en de heer [naam] namens het bevoegd gezag.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is vanaf 21 mei 2018 als burgerambtenaar in dienst bij het ministerie van Defensie, in de functie van beveiliger. In 2022 werd haar bekend dat een mannelijke collega, die in dezelfde maand als zij in dienst kwam als beveiliger, op een hoger startsalaris is ingeschaald. Volgens eiseres is dat verschil niet gerechtvaardigd. Daarom heeft zij verweerder verzocht om haar salaris vanaf het moment van indiensttreding aan te passen tot hetzelfde niveau als het salaris van haar mannelijke collega. Volgens verweerder is er geen grond voor aanpassing van het salaris van eiseres.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat verweerder ondeugdelijke argumenten hanteert als onderbouwing van de hogere inschaling van haar collega. De hogere leeftijd van haar collega lijkt een gelegenheidsargument; leeftijd is nooit benoemd als een element dat wordt meegewogen in het arbeidsvoorwaardengesprek. Eiseres en haar collega zijn gelijktijdig aangenomen voor hetzelfde werk. Het is aan verweerder om aan de hand van objectieve criteria aannemelijk te maken dat het verschil in salaris niet discriminatoir is. Het laatstgenoten salaris is daarbij geen geschikte maatstaf, zoals ook blijkt uit een oordeel van het College van de Rechten van de Mens (CRM) van 15 augustus 2022. [1]
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBADD), voor zover hier van belang, kent de commandant bij aanstelling het salaris toe dat is vermeld in de op de ambtenaar van toepassing zijnde salarisschaal achter het salarisnummer 0. Op grond van tweede lid van dit artikel kan de commandant, wanneer daartoe naar zijn oordeel aanleiding bestaat, afwijken van het eerste lid door het toekennen van een hoger salaris.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiseres heeft op zitting verzocht om aanhouding van de uitspraak van de rechtbank totdat het CRM heeft geoordeeld over de zaak van eiseres. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat sprake is van losstaande procedures. Een uitspraak van de rechtbank staat niet in de weg aan het verkrijgen van een oordeel van het CRM, zolang die uitspraak geen gezag van gewijsde heeft.
5.1.
Zowel eiseres als haar collega zijn bij hun aanstelling ingeschaald op een hogere trede van de salarisschaal dan die behorend bij salarisnummer 0. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder een verboden onderscheid heeft gemaakt door eiseres in te schalen op een lager salarisnummer dan haar collega.
5.2.
De in artikel 10, tweede lid, van het IBADD opgenomen bevoegdheid van de commandant om bij aanstelling een hoger salaris toe te kennen is discretionair van aard. Dit betekent dat de rechtbank de wijze waarop verweerder gebruik maakt van de bevoegdheid in beginsel terughoudend moet toetsen. Daarbij staat vast dat gebruikmaking van de bevoegdheid die neerkomt op een verboden onderscheid op grond van geslacht een rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.
5.3.
De collega van eiseres is vrijwel gelijktijdig met eiseres in dienst is getreden in dezelfde functie en heeft werk van gelijke aard en waarde verricht. Omdat haar collega al bij zijn aanstelling meer verdiende dan eiseres, is het aan verweerder om te bewijzen dat het verschil in beloning is gebaseerd op gelijkwaardige maatstaven. [2] Dat wil zeggen maatstaven die onafhankelijk zijn van geslacht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan die bewijslast heeft voldaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
5.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat het startsalaris wordt bepaald aan de hand van verschillende factoren, waaronder leeftijd, werkervaring, dienstjaren, specifieke vaardigheden of expertise, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en het laatstverdiende salaris. In het verweerschrift heeft verweerder verduidelijkt dat de hogere leeftijd van de collega op zichzelf geen reden is geweest voor het hogere salaris, maar dat het gaat om de ruimere werkervaring die daar het gevolg van is. Daarnaast is rekening gehouden met het laatstverdiende salaris.
5.5.
De collega van eiseres had bij zijn aanstelling zeven jaar meer werkervaring dan eiseres. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit substantiële verschil in werkervaring aanleiding geeft voor een hoger startsalaris, omdat de door werkervaring verkregen competenties waardevol zijn voor de vervulling van de functie en minder tijd hoeft te worden geïnvesteerd in de (verdere) ontwikkeling daarvan. Dat standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk. De door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid dat haar collega bij zijn aanstelling nog niet beschikte over het volledige MBO 2-diploma doet daar niet aan af. Verweerder heeft toegelicht dat deze opleiding ook op de werkplek kan worden gevolgd. Voor zover eiseres hierover anders is voorgelicht, geldt dat daaruit niet volgt dat verweerder bij het toekennen van het startsalaris geen gelijkwaardige maatstaven heeft toegepast.
5.6.
Gelet op het discretionaire karakter van de bevoegdheid een hoger salaris toe te kennen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het laatstverdiende salaris als een van de factoren voor inschaling heeft mogen meewegen, met als doel een terugval in salaris te voorkomen en zo aantrekkelijk te zijn als werkgever. Zolang dit niet de enige factor is die wordt gebruikt om iemand in te schalen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een onjuiste invulling heeft gegeven aan zijn bevoegdheid. In de door eiseres aangehaalde zaak waarover het CRM heeft geoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding hierover anders te oordelen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van het verzoek om het salaris met terugwerkende kracht aan te passen in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Oordeel 2022-91 (https://oordelen.mensenrechten.nl/oordeel/2022-91).
2.Artikel 9, eerste lid, in samenhang met artikel 6a van de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.