ECLI:NL:RBDHA:2024:18699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.38036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot afwijzing mvv-aanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', welke afwijzing op 2 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie was gedaan. Verzoeker vorderde dat hij de uitkomst van het bezwaar in Nederland mocht afwachten, omdat hij dreigde in vreemdelingenbewaring te worden genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien de afwijzing van de aanvraag betekende dat verzoeker niet langer rechtmatig verblijf had en uitzetbaar was. De minister had op 8 oktober 2024 aangegeven zich niet te verzetten tegen het verzoek om voorlopige voorziening. Gezien het feit dat de minister geen bezwaar had tegen de toewijzing van het verzoek, werd het verzoek als kennelijk gegrond beschouwd.

De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven totdat de beslissing op het bezwaar tegen het bestreden besluit bekend is gemaakt. Tevens werd de minister opgedragen om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187 te vergoeden, evenals de proceskosten die verzoeker had gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 875. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38036

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van een voorlopige voorziening te bepalen dat hij de uitkomst van het bezwaar in Nederland mag afwachten.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De afwijzing van de aanvraag heeft tot gevolg dat eiser niet langer rechtmatig verblijf heeft en dat hij uitzetbaar is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in vreemdelingenbewaring dreigt te worden genomen. De voorzieningenrechter neemt gelet hierop onverwijlde spoed aan. Verweerder heeft op 8 oktober 2024 laten weten dat hij zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van de voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure.
3. Nu verweerder zich niet verzet tegen toewijzing van het verzoek, zal de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toewijzen en daartoe bepalen dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven tot na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar tegen het bestreden besluit.
4. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 187 vergoedt. Verder moet verweerder een vergoeding betalen voor de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde van €875 per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • bepaalt dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven tot na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar tegen het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 187 (honderdzevenentachtig euro) aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2024 door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.