ECLI:NL:RBDHA:2024:18698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/09/672678 / KG ZA 24-872
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod feitelijke overlevering van eiser aan Polen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een Poolse nationaliteit, vorderde om zijn feitelijke overlevering aan de Poolse autoriteiten te verbieden. Eiser was in Nederland vervolgd voor fietsendiefstal en bedrijfsinbraak en had hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordelingen. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) om de overlevering toe te staan, niet onrechtmatig was. Eiser had op 19 september 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze aanvraag geen reden was om de overlevering te verbieden. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden in Polen, zoals door eiser aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat er een reëel gevaar van onmenselijke behandeling bestond. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/672678 / KG ZA 24-872
Vonnis in kort geding van 20 september 2024
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in het [plaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.M. Langereis te Zoetermeer,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de niet-betekende dagvaarding, met producties;
- de vrijwillige verschijning van de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2024. Ter zitting zijn verschenen de advocate van [eiser] en de advocaat van de Staat. In verband met het spoedeisend karakter van de zaak heeft de voorzieningenrechter diezelfde dag door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking, die is vastgesteld op 27 september 2024.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft de Poolse nationaliteit.
2.2.
In 2024 is [eiser] in Nederland vervolgd en veroordeeld voor fietsendiefstal (parketnummer 22-001405-24) en bedrijfsinbraak in vereniging (parketnummer 22-002240-24). Tegen beide veroordelingen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld. De behandeling van de hoger beroepen heeft nog niet plaatsgevonden.
2.3.
De
District Courtof Zamośċ, Second Penal Division (Polen) heeft op 20 juni 2024 een Europees Arrestatiebevel (EAB) uitgevaardigd ter aanhouding en overlevering van [eiser] . De overlevering is verzocht voor de tenuitvoerlegging van een aan [eiser] opgelegde vrijheidsstraf voor diefstal met geweld in vereniging en poging tot diefstal met geweld in vereniging, van welke straf volgens het EAB nog één jaar, zeven maanden en twintig dagen resteert.
2.4.
Bij uitspraak van 10 september 2024 heeft de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam (hierna: IRK) de overlevering van [eiser] toegestaan.
In deze uitspraak heeft de IRK onder meer geoordeeld dat de door [eiser] gevoerde verweren met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen onvoldoende zijn om aan te nemen dat er een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat voor gedetineerden die worden geplaatst in de Poolse gevangenissen om een
opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
2.5.
Bij e-mails 10 september en 17 september 2024 heeft de advocaat van [eiser] bij het Openbaar Ministerie melding gemaakt van belemmeringen tegen de feitelijke overlevering in de vorm van lopende strafzaken die [eiser] wil bijwonen. Hierbij heeft de advocaat melding gemaakt van de parketnummers van de onder 2.1. vermelde zaken. Op deze berichten heeft de advocaat van [eiser] geen reactie ontvangen.
2.6.
Aan [eiser] is op 19 september 2024 de mededeling gedaan dat hij op 20 september 2024 op Schiphol wordt overgeleverd aan de Poolse autoriteiten.
2.7.
Naar aanleiding van die mededeling heeft [eiser] op 19 september 2024 in Nederland een asielaanvraag gedaan. Er heeft nog geen aanmeldgehoor plaatsgevonden.
2.8.
Bij e-mail van 19 april 2024 heeft een medewerker van het Internationaal Rechtshulpcentrum Amsterdam van het arrondissementsparket Amsterdam aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat de lopende Nederlandse strafzaken geen beletselen vormen voor de feitelijke overleveringen in de zin van artikel 36 Overleveringswet en dat de asielaanvraag van [eiser] op grond van artikel 9 lid 1 en 2 Richtlijn 2013/32/EU ook niet aan feitelijke overlevering in de weg staat.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat: de feitelijke overlevering van [eiser] te verbieden
gedurende de lopende strafzaken in Nederland en/of
totdat er garanties zijn verstrekt omtrent de geestelijke medische zorg die aan [eiser] zal worden verstrekt;
totdat de asielaanvraag van [eiser] is afgerond;
subsidiair:
totdat de raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld over feitelijke belemmeringen voor de overlevering
totdat het asielrelaas van [eiser] inhoudelijk is beoordeeld door de bevoegde instantie;
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
De Staat handelt onrechtmatig door de feitelijke overlevering van [eiser] te laten plaatsvinden zonder dat is beoordeeld of de tegen hem lopende strafzaken en zijn asielprocedure daaraan in de weg staan. [eiser] wil in de lopende strafzaken gebruikmaken van zijn aanwezigheidsrecht en zijn recht op een eerlijk proces. Zijn asielrelaas is nog niet opgenomen en beoordeeld. [eiser] mag gedurende zijn asielprocedure niet worden uitgezet zolang de Staat zich er niet van heeft vergewist dat geen sprake is van een direct of indirect refoulement (het terugzenden van een vluchteling naar het land van herkomst als zij vervolging te vrezen hebben) zoals bedoeld in artikel 9 lid 3 van Richtlijn 2013/32/EU.
Verder volgt uit diverse rapporten dat in verschillende Poolse detentielocaties het risico bestaat op een onmenselijke en vernederende behandeling. Mede omdat [eiser] mentale problemen heeft en suïcidaal is, vreest [eiser] voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM. Uit niets blijkt dat de Staat overleg heeft gevoerd met de Poolse autoriteiten om te verzekeren dat voor [eiser] de juiste zorg beschikbaar zal zijn. Ook dat staat aan zijn feitelijk overlevering in de weg.
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De IRK heeft de overlevering van [eiser] toegestaan. In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat tot de feitelijke overlevering van [eiser] aan de Poolse autoriteiten kan overgaan of dat de Staat gehouden is die overlevering op te schorten in verband met de door [eiser] opgeworpen bezwaren. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de tegen hem lopende strafzaken, de asielprocedure en zorgen over de detentieomstandigheden in de Poolse detentielocaties aan zijn feitelijke overlevering in de weg staan en dat in ieder geval een inhoudelijk oordeel op deze punten moet worden afgewacht.
4.2.
Bij de beoordeling staat voorop dat de beslissing van de IRK op grond van artikel 29 van de Wet van 29 april 2004 tot implementatie van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (Overleveringswet, hierna: Olw) direct uitvoerbaar is en dat op grond van artikel 35 Olw de feitelijke overlevering in beginsel niet later dan tien dagen na de datum van de uitspraak van de IRK moet plaatsvinden. Uitzonderingen op deze termijn zijn onder meer mogelijk in geval van zeer ernstige humanitaire redenen of in geval van een lopende strafvervolging in Nederland.
Lopende strafzaken
4.3.
[eiser] heeft hoger beroep ingesteld in de tegen hem in Nederland gevoerde strafzaken. Daarmee is sprake van tegen hem lopende strafzaken. De datum van behandeling van de hoger beroepen is nog niet bekend. [eiser] heeft gesteld dat hij gebruik wil maken van zijn aanwezigheidsrecht.
4.4.
Op grond van artikel 36 lid 1 Olw kan de feitelijke overlevering achterwege blijven indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is. Op grond van artikel 36 Olw is de officier van justitie bevoegd hierover te beslissen. In de komende wetswijziging is deze bevoegdheid niet langer bij de officier van justitie neergelegd, maar in plaats daarvan bij de rechtbank die daarover ambtshalve, of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon beslist.
4.5.
In het geval van [eiser] heeft de officier van justitie kennelijk beslist dat de lopende strafvervolging geen reden is om de overlevering uit te stellen (vgl 2.8). [eiser] kan zich vooruitlopende op de wetswijziging niet met succes erop beroepen dat deze beslissing niet door een rechterlijke instantie is genomen. Op grond van de op dit moment geldende bepaling is een rechterlijke toets niet vereist. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat door de toetsing in dit kort geding van de beslissing van de officier van justitie alsnog is voorzien in een rechterlijke toets.
4.6.
Artikel 36 lid 1 OLW is een facultatieve bepaling. De officier kan besluiten in verband met een strafvervolging in Nederland de feitelijke overlevering uit te stellen, maar is daartoe dus niet verplicht. Ook artikel 24 Kaderbesluit gaat niet uit van een verplichting op dit punt. In het door partijen aangehaalde arrest van het Europese Hof van Justitie [1] is overwogen dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit niet verplicht is om te beslissen de overlevering uit te stellen op basis van het recht van de verdachte om in persoon te verschijnen tijdens zijn proces, maar dat zij gebruik kan maken van haar discretionaire bevoegdheid. Volgens datzelfde arrest moeten bij de te maken belangenafweging met name de volgende belangen worden betrokken:
het belang van de uitvoerende lidstaat om de strafprocedure tegen de opgeëiste persoon tot een goed einde te brengen,
het belang van de uitvaardigende lidstaat om onverwijld de overlevering van deze persoon te verkrijgen met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een straf voor het strafbare feit waarop het Europees aanhoudingsbevel betrekking heeft,
de ernst van de in die lidstaten gepleegde strafbare feiten.
4.7.
Het belang van Polen bij tenuitvoerlegging van onherroepelijke veroordeling van [eiser] is evident. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat de tenuitvoerlegging van de straf in Polen tot gevolg heeft dat de in Nederland lopende strafzaken niet tot een goed einde kunnen worden gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de landsadvocaat verklaard dat het Openbaar Ministerie zal wachten met het aanbrengen van de zaken tot na de tenuitvoerlegging van de Poolse gevangenisstraf. Naar het oordeel van de voorzieningen-rechter wordt hiermee voldoende recht gedaan aan het belang van [eiser] om bij de behandeling van de in Nederland lopende strafzaken aanwezig te kunnen zijn. Verwacht mag worden dat de in Polen openstaande straf (van maximaal de in het EAB vermelde duur van een jaar en zeven maanden en twintig dagen) ten opzichte van de normale planning niet veel vertraging gaat opleveren voor de behandeling van de hoger beroepen. Anders dan [eiser] heeft betoogd, mag hij niet verwachten dat de hoger beroepen voorafgaand aan de feitelijke overlevering, met spoed, worden behandeld. Indien [eiser] al gevolgd kan worden in zijn stelling dat de Nederlandse strafbare feiten ernstiger zijn dan de strafbare feiten waarvoor hij in Polen veroordeeld is, dan is dat verschil in ernst naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zodanig groot dat de officier van justitie in de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen om de feitelijke overlevering van [eiser] niet uit te stellen.
Asielaanvraag
4.8.
[eiser] heeft daags voorafgaand aan de geplande overlevering een asielaanvraag ingediend. Volgens zijn advocaat is de asielaanvraag deels gegrond op de detentie-omstandigheden in Poolse detentielocaties, en deels op haar niet bekende gronden.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de asielaanvraag van [eiser] op zichzelf geen reden is om de overlevering van [eiser] te weigeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de asielaanvraag, die kennelijk is uitgelokt door de nadere overlevering, ook geen reden om de feitelijke overlevering van [eiser] tijdelijk te verbieden. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke overlevering niet mag plaatsvinden voordat de Staat heeft voldaan aan de vergewisplicht van artikel 9 lid 3 Richtlijn 2013/32/EU op grond waarvan de Staat moet nagaan of sprake is van een direct of indirect refoulement. Dit standpunt kan niet worden gevolgd, aangezien uit de tekst van die bepaling volgt deze vergewisplicht alleen betrekking heeft op de uitlevering aan derde landen en niet – zoals hier aan de orde – op overlevering aan een EU-lidstaat. [eiser] heeft niet toegelicht waarom Polen in dit geval kan of moet worden gelijkgesteld met een derde land in de zin van die bepaling. Daar komt bij dat de IRK reeds het standpunt van [eiser] over de Poolse detentieomstandigheden, dat kennelijk voor een belangrijk deel het asielmotief bepaalt, heeft beoordeeld. Er bestaat daarom geen aanleiding om de overlevering in verband met de asielaanvraag te verbieden.
Detentieomstandigheden
4.10.
[eiser] heeft gesteld dat hij mede gelet op zijn mentale problemen vreest voor een onmenselijke of vernederende behandeling in de Poolse gevangenis. Hij heeft daarbij verwezen naar de ter zitting bij de IRK namens hem voorgedragen pleitnota en een rapport uit 2022 van het NMPT. In de uitspraak van 10 september 2024 heeft de IRK geoordeeld dat de door [eiser] gevoerde verweren met betrekking tot de detentieomstandigheden in Polen, in het licht van de inhoud van een CPT-rapport van 22 februari 2024, onvoldoende zijn om aan te nemen dat er een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestaat voor gedetineerden die worden geplaatst in de Poolse gevangenissen om een opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan.
4.11.
Mede gelet op dit oordeel en eerdere oordelen van gelijke strekking bestaat ook voor de voorzieningenrechter geen grond om aan te nemen dat de Poolse detentieomstandig-heden een grond voor een dreigende schending van artikel 3 EVRM opleveren. In dit kort geding heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt waarom dat in zijn geval anders is. Onvoldoende blijkt dat de medische zorg die [eiser] nodig denkt te hebben voor zijn mentale problemen in de Poolse detentielocaties niet voorhanden is. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de overlevering van [eiser] te verbieden totdat op dit punt garanties zijn gevraagd en verkregen.
Slotsom en proceskosten
4.12.
De slotsom is dat de primaire en subsidiaire vorderingen van [eiser] worden afgewezen. In de omstandigheid dat het OM voorafgaand aan het kort geding niet inhoudelijk heeft gereageerd op de door [eiser] gestelde vragen met betrekking tot de lopende strafzaken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, ondanks de afwijzing van de vorderingen, de proceskosten te compenseren, zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, verkort in het openbaar uitgesproken op
20 september 2024 en uitgewerkt op 27 september 2024.
WJ

Voetnoten

1.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964, punt 91 en 92.