ECLI:NL:RBDHA:2024:18682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
09/178785-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en belaging van ex-partners met gevangenisstraf en taakstraf

Op 14 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van stalking en belaging van twee ex-partners. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het tweede ten laste gelegde feit, omdat er geen klacht was ingediend door de aangeefster. Voor de feiten 1 en 3, die betrekking hadden op stalking, werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner [naam 1] door haar te stalken via berichten en telefoontjes. Ook heeft hij [naam 3] op vergelijkbare wijze benaderd. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder geen soortgelijke feiten had gepleegd en dat er sprake was van partnerrelatieproblematiek en narcistische persoonlijkheidstrekken, wat zijn gedrag beïnvloedde. De rechtbank besloot tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor materiële en immateriële schade. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij hij verplicht werd om bedragen te betalen aan de benadeelde partij. De rechtbank besloot tot verbeurdverklaring van de Samsung telefoon, die in verband stond met de bewezen feiten, en gelastte de teruggave van de computers aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/178785-20
Datum uitspraak: 14 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsrouw mr. S. Bhulai naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 7 juli 2020 te Rotterdam en/of Delft en/of ’s-Gravenhage althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door
- die [naam 1] veelvuldig/vaak tekstberichten, e-mails, sms-berichten, spraakberichten en/of andere berichten te sturen,
- die [naam 1] veelvuldig te bellen,
- veelvuldig bij de woning van die [naam 1] langs te gaan en/of zich bij de woning van die [naam 1] op te houden,
- bij de woning van de moeder van die [naam 1] langs te gaan en/of zich bij de woning van de moeder van die [naam 1] op te houden,
- te dreigen om seksueel getinte video’s en afbeeldingen van die [naam 1] te publiceren en/of haar te ‘exposen’ bij al haar bekenden,
met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met 23 juli 2020 te Rotterdam althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 2] , door:
- die [naam 2] veelvuldig/vaak tekstberichten, sms-berichten en/of andere berichten te sturen,
- die [naam 2] veelvuldig te bellen,
- veelvuldig bij de woning van die [naam 2] langs te gaan en/of zich bij de woning van die [naam 2] op te houden,
met het oogmerk die [naam 2] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 september 2018 te Rotterdam, althans in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 3] door
- die [naam 3] veelvuldig/vaak tekstberichten, e-mails, sms-berichten en/of andere berichten te sturen,
- die [naam 3] veelvuldig te bellen,
- veelvuldig bij de woning van die [naam 3] langs te gaan en/of zich bij de woning van die [naam 3] op te houden,
- bij de woning van [naam 4] , een vriendin van [naam 3] , langs te gaan en/of zie bij de woning van die [naam 4] op te houden,
- bij de woning van de moeder van die [naam 3] langs te gaan en/of zie bij de woning van de moeder op te houden,
- te dreigen om seksueel getinte filmpjes en/of afbeeldingen van die [naam 3] te publiceren en/of vrij te geven,
met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De geldigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van feit 3
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging in de dagvaarding onder feit 3 in de voorlaatste regel de naam ‘ [naam 1] ’ staat vermeld. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke verschrijving die aldus wordt verbeterd dat in plaats daarvan wordt gelezen ‘ [naam 3] ’. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het dossier en (de andere delen van) de tenlastelegging duidelijk blijkt dat aangeefster [naam 3] wordt bedoeld. Bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting is niet gebleken dat deze verschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat de verdediging, die op dit punt overigens ook geen verweer heeft gevoerd, door verbeterde lezing van de tenlastelegging in haar belangen is geschaad.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ten aanzien van feit 2
Op grond van artikel 285b, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht kan de vervolging van het misdrijf belaging alleen plaatsvinden op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. Een klacht bestaat uit een aangifte en een verzoek tot vervolging. Gebleken is dat het dossier wel een aangifte, maar geen verzoek tot vervolging van de aangeefster bevat. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is ook niet op een andere manier vast komen te staan dat de aangeefster vervolging van de verdachte heeft gewenst. Dit betekent dat niet aan het klachtvereiste is voldaan. Gelet daarop oordeelt de rechtbank, evenals de raadsvrouw en de officier van justitie concluderen, dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor de onder feit 2 ten laste gelegde belaging van aangeefster [naam 2] .
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, met dien verstande dat de pleegperiode van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt ingekort van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit betoogd dat de pleegperiode dient te worden ingekort van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020. Voor het overige heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
5.3
Gebruikte bewijsmiddelen
Nu de verdachte de ten laste gelegde gedragingen heeft erkend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsvrouw geen vrijspraak heeft bepleit, kan de rechtbank ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer
2020197915, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 530).
Ten aanzien van feit 1
  • de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] d.d. 25 juni 2020 (p. 45-51);
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 3 juli 2020 (p. 103-105);
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 7 juli 2020 (p. 108-109 en de bijbehorende bijlagen p. 114-128);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2020 (p. 131-132);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2020 (p. 52 en de bijbehorende bijlagen p. 53-90);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 juli 2020 (p. 106-107);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2020 (p. 336-337);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 november 2021 (p. 347-348).
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde periode dient te worden ingekort van
1 april 2020 tot en met 7 juli 2020. Uit het dossier volgt dat de verdachte en aangeefster [naam 1] voorafgaand aan 1 april 2020 in een (knipperlicht) relatie verwikkeld waren, waarin er sprake was van wederzijds contact. Uit de aangiftes van aangeefster [naam 1] volgt dat zij in elk geval vanaf 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020 de pogingen van de verdachte om in contact te komen als belaging heeft ervaren. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank dan ook van oordeel dat voor de belaging moet worden uitgegaan van de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020.
Ten aanzien van feit 3
  • de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2024;
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] d.d. 31 januari 2019 (p. 155-158 en de bijbehorende bijlagen p. 159-205);
  • het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] d.d. 23 juli 2020 (p. 509-511);
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2019 (p. 259-260);
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2019 (p. 492-494).
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
Hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 7 juli 2020 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door
- die [naam 1] veelvuldig/vaak tekstberichten, e-mails, sms-berichten, spraakberichten en andere berichten te sturen,
- die [naam 1] veelvuldig te bellen,
- veelvuldig bij de woning van die [naam 1] langs te gaan en zich bij de woning van die [naam 1] op te houden,
- bij de woning van de moeder van die [naam 1] langs te gaan en zich bij de woning van de moeder van die [naam 1] op te houden,
- te dreigen om seksueel getinte video’s en afbeeldingen van die [naam 1] te publiceren en haar te ‘exposen’ bij al haar bekenden,
met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
3
Hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 september 2018 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 3] door
- die [naam 3] veelvuldig/vaak tekstberichten, e-mails, sms-berichten en andere berichten te sturen,
- die [naam 3] veelvuldig te bellen,
- veelvuldig bij de woning van die [naam 3] langs te gaan en zich bij de woning van die [naam 3] op te houden,
- bij de woning van [naam 4] , een vriendin van [naam 3] , langs te gaan en
zichbij de woning van die [naam 4] op te houden,
- bij de woning van de moeder van die [naam 3] langs te gaan en
zichbij de woning van de moeder op te houden,
- te dreigen om seksueel getinte filmpjes en afbeeldingen van die [naam 3] te publiceren en vrij te geven,
met het oogmerk die
[naam 3], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 75 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden, de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de gepleegde feiten en de verdachte inmiddels een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Daar komt bij dat de verdachte zich in de (lange) schorsing van zijn voorlopige hechtenis, op één ontmoeting na met aangeefster [naam 1] , aan alle voorwaarden heeft gehouden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van twee ex-partners. Hij heeft door zijn vele telefoontjes, berichten en het langsgaan bij hun woningen stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en op hun gevoel van veiligheid. De aangeefsters hebben meerdere malen te kennen gegeven aan de verdachte dat de relatie over was en dat zij geen contact meer met hem wilden. De verdachte heeft deze wensen niet gerespecteerd. Hij was daarbij manipulatief en bedreigend richting de aangeefsters om ervoor te kunnen zorgen dat zij met hem in contact zouden blijven. De aangeefsters hebben zich zelfs genoodzaakt gevoeld om (tijdelijk) hun eigen woning te verlaten en ergens anders te verblijven. De verdachte heeft de aangeefsters ook onder druk gezet door te dreigen met het verspreiden van seksueel getinte filmpjes en afbeeldingen. Door zo te handelen heeft de verdachte blijkbaar alleen rekening gehouden met zijn eigen behoefte om in contact te treden met de aangeefsters en heeft hij zich niet bekommerd om de grote (psychische) gevolgen van zijn handelen voor de aangeefsters. Dit alles neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 24 juli 2020. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 23 september 2020 van drs. J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake is van partnerrelatieproblematiek en narcistische persoonlijkheidstrekken. De partnerrelatieproblematiek heeft zijn oorsprong in de narcistische persoonlijkheidstoerusting van de verdachte waardoor hij de ander als een deel van zichzelf ziet om zich volledig te kunnen voelen en derhalve niet kan accepteren als de ander hem verlaat. Dat leidt tot 'narcissistic rage', oftewel intense woede. Deze problemen waren ook aanwezig ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten en beïnvloedden ook zijn gedrag. De verdachte heeft door de persoonlijkheidstoerusting de relatiebreuken niet adequaat kunnen verwerken, waardoor de keuze van gedragsalternatieven werd beperkt. In te schatten is dat de verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en overeenkomstig kon handelen. Gelet hierop wordt geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
Nu de conclusies van de gedragsdeskundige omtrent de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en de mate waarin die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het tenlastegelegde worden gedragen door diens bevindingen, maakt de rechtbank die tot het hare. Dit brengt mee dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan partnerrelatieproblematiek en narcistische persoonlijkheidstrekken en deze problemen bijgedragen hebben dat de verdachte tot belaging is overgegaan. Tegen die achtergrond zal de rechtbank het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De psycholoog adviseert om de verdachte binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel, een ambulante behandeling te laten ondergaan bij een forensisch psychiatrische polikliniek. Gelet op de geschatte (narcistisch bepaalde) weerstand tegen gedragsverandering/behandeling is een strenger(e) juridisch kader eveneens te overwegen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 december 2020 van Reclassering Nederland en op het voortgangsverslag van 4 september 2024, waarin de reclassering aangeeft dat de verdachte in vier jaren een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt. Er is volgens de reclassering sprake van slachtofferbewustzijn, hij is open over zijn persoonlijke situatie en stelt zich meewerkend op. Gelet op het verloop van het toezicht, de positieve gedragsverandering (slachtofferbewustzijn) en het uitblijven van nieuwe politiemeldingen, schat de reclassering het recidive/letselschade risico in als laag. Dit geldt ook voor het risico op relationeel en extreem geweld. De verdachte heeft zich tevens aan de bijzondere voorwaarden gehouden. De reclassering ziet dan ook geen meerwaarde in het voortzetten van een toezicht of het opleggen van gedragsinterventies.
Redelijke termijn
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank tevens gelet op het feit dat de verdachte het recht heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdediging op het procesverloop of de ingewikkeldheid van de zaak.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 7 juli 2020, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld en is verhoord. Hij kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 14 november 2024. Hieruit volgt dat de termijn waarbinnen de verdachte had moeten worden berecht met in totaal ruim twee jaren is overschreden. Het voorgaande betekent dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn zonder dat deze overschrijding aan bijzondere omstandigheden is te wijten.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren hebben opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak een korting op de taakstraf van 160 uren moet worden toegepast gelet op de genoemde overschrijding van de redelijke termijn.
De straf
Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Een gedeelte van de gevangenisstraf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen teneinde de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Gezien het gemotiveerde advies van de reclassering, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Gelet op het aantal dagen reeds door de verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht, komt de rechtbank tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie heeft geëist. De verdachte hoeft na aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht dus niet opnieuw in hechtenis, tenzij hij zich niet aan de algemene voorwaarden houdt.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 7.947,02 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 3.947,02 aan materiële schade en
€ 4.000,- aan immateriële schade.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de materiële schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat onvoldoende blijkt van een causaal verband tussen hetgeen de verdachte wordt verweten en de gemaakte kosten voor psychische behandeling. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering ziet op de vergoeding van de medische kosten over het jaar 2024 en toekomstige kosten, terwijl het ten laste gelegde feit bijna vijf jaren geleden heeft plaatsgevonden. Tevens zijn er delen in de onderbouwende stukken zwart gemaakt, waardoor niet kan worden vastgesteld of er meer aan de hand is met de aangeefster.
Verder heeft de verdediging zich voor wat betreft de immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden, aangezien het oogmerk van de verdachte tot het toebrengen van emotionele schade ontbreekt. Subsidiair heeft de raadvrouw bepleit dat de vordering aanzienlijk gematigd dient te worden, gelet op de vergoeding die doorgaans in soortgelijke zaken wordt toegewezen, de (in beperkte mate) eigen rol van de aangeefster en haar medische voorgeschiedenis.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte heeft door zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de privacy en het psychisch welbevinden van de benadeelde partij, waarvoor zij een psychisch behandeltraject heeft gevolgd en nog volgt. De rechtbank is dan ook, anders dan de verdediging, van oordeel dat de kosten voor een psychisch behandeltraject (gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking komen. Echter kan de rechtbank gelet op de betwisting niet vaststellen dat de gehele gevorderde materiële schadevergoeding rechtstreeks in verband staat met het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom gedeeltelijk toewijzen en schatten op een bedrag van € 1.973,51. De vordering wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard. Dit deel van de vordering kan door de benadeelde partij bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde schade heeft geleden die binnen één categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door de verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Dit betekent dat de gevorderde immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 3.000,- vaststellen. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusies
Derechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 4.973,51, bestaande uit € 1.973,51 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente voor de materiële schade toewijzen vanaf 14 november 2024. De rechtbank overweegt daartoe aangezien de redelijke termijn is overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte te wijten is.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente voor de immateriële schade toewijzen vanaf 7 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde feit worden veroordeeld en is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.973,51, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2024 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam 1] . Tevens zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2020 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte, namelijk de Apple computer en de Asus computer. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, de Samsung telefoon, zal worden verbeurdverklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genoemde voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen teruggegeven dienen te worden aan de verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten de Samsung telefoon, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot deze mobiele telefoon zijn begaan. Op de mobiele telefoon zijn immers meerdere seksueel getinte filmpjes en/of afbeeldingen van de aangeefsters aangetroffen. Tevens zijn er afbeeldingen van de woning van de moeder van aangeefster [naam 1] aangetroffen, gemaakt tijdens de periode van het onder feit 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal teruggave gelasten van de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten de computers. Deze voorwerpen zijn niet gebruikt ten behoeve van de bewezen verklaarde feiten, waardoor het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
belaging;
ten aanzien van feit 3:
belaging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 73 (DRIEËNZEVENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1] ;
wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 1.973,51 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2024 tot de dag waarop deze vordering volledig is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding voor zover het materiële schade betreft;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van € 3.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering volledig is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.973,51 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2024 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2020 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 59 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2429289, zwart, merk: Samsung S9);
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 3 en 4 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Computer (Omschrijving: G2437118, Zilverkleurig, merk; Apple), en;
1. STK Computer (Omschrijving: G2437120, Zwart, merk: Asus).
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.A.B. Mentink, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling en mr. M. van Doesburg, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2024.