ECLI:NL:RBDHA:2024:18658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL23.9292, AWB 23/3410, AWB 23/3411 en AWB 23/5284
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van asielzoeker met psychische problemen

Op 13 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de erfgenamen van een overleden asielzoeker, [naam 1], beroep hebben ingesteld tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, van Turkse nationaliteit, was op 19 mei 2024 overleden. De rechtbank oordeelde dat het COA en de minister niet aan hun vergewisplicht hebben voldaan, aangezien zij bekend waren met de psychische situatie van de eiser. De rechtbank vernietigde het plaatsingsbesluit van 16 maart 2023 en de vrijheidsbeperkende maatregel van 17 maart 2023, omdat deze besluiten onvoldoende zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de eiser onterecht gedurende 45 dagen in zijn bewegingsvrijheid was beperkt, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.125,-. De rechtbank veroordeelde het COA en de minister tot betaling van proceskosten van € 2.625,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9292, AWB 23/3410, AWB 23/3411 en AWB 23/5284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2024 in de zaken tussen

de erfgenamen van [naam 1], de erven,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister,
(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

Met een besluit van 16 maart 2023 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten [naam 1] (hierna: [eiser]) met ingang van die datum op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Met een besluit van 17 maart 2023 (de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan [eiser] de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Met een besluit van 22 april 2023 (de ROV-maatregel) heeft het COa besloten [eiser] met ingang van die datum op grond van artikel 10 en artikel 19 van de Rva 2005 in een zogenoemde ROV-kamer te plaatsen.
[eiser] heeft tegen de hiervoor vermelde besluiten beroep ingesteld. Hij heeft ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend inhoudende dat hij zo spoedig mogelijk in de regulier opvang of de intensief begeleide opvang (ibo) wordt geplaatst. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/3410. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder het zaaknummer NL23.9292. Het beroep tegen de oplegging van de ROV-maatregel is geregistreerd onder zaaknummer AWB 23/5284.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van [eiser] en de gemachtigde van het COa en de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om de gemachtigde van [eiser] in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of de nabestaanden van eiser de procedure willen voortzetten.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 4 juni 2024 een machtiging van de broer van eiser, [broer], overgelegd om namens de nabestaanden op te treden, op 29 augustus 2024 een Nüfus en op 5 september 2024 een vertaling daarvan. Het COa en de minister hebben daarop gereageerd bij brief van 2 oktober 2024. Na toestemming van partijen om de zaak zonder nadere zitting af te doen heeft de rechtbank het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. [eiser] heeft in Nederland een asielverzoek ingediend. Hij verbleef sinds 11 juli 2022 in opvang bij het COa. Sinds 7 januari 2023 verbleef hij in de intensief begeleide opvang (ibo). Op 16 maart 2023 is [eiser] in de HTL in Hoogeveen geplaatst. Op 22 april 2023 is hij daar in de zogenoemde ROV-kamer geplaatst. Op 27 april 2023 heeft hij een suïcidepoging gedaan en is hij opgenomen in een GGZ-instelling. Op 3 mei 2023 is hij teruggekeerd in de HTL. Op 4 mei 2023 heeft hij opnieuw een suïcidepoging gedaan en is hij opnieuw in een GGZ-instelling opgenomen. Hij is vervolgens met ingang van 7 mei 2023 opgenomen in CTP Veldzicht. Op 19 mei 2024 is hij door suïcide overleden.
2. Het COa heeft besloten om [eiser] met ingang van 16 maart 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft zich op 16 maart 2023 schuldig gemaakt aan een gedraging met een zeer grote impact. Hij dreigde met suïcide, hij zwaaide met messen en deed alsof hij zijn keel wilde doorsnijden, hij vroeg om een gesprek en een tolk en weigerde, toen hem werd gezegd dat dit niet mogelijk was, zijn kamer in te gaan. Hij duwde vervolgens een COa-medewerker weg en wilde deze in het gezicht slaan. De politie is gebeld en langsgekomen maar er kon geen aangifte gedaan worden, omdat er geen sprake was van fysiek letsel. Volgens het COa heeft [eiser] daarnaast een keer de huisregels overtreden door te roken op zijn kamer, heeft hij vier maal gedreigd met suïcide en is er drie maal sprake geweest van agressie en geweld. Het COa heeft eiser meerdere malen geprobeerd te helpen bij gedragsverandering door middel van gesprekken, intensieve begeleiding en een waarschuwingsbrief. [eiser] stelt zich niet begeleidbaar op. Gelet daarop heeft het COa hem een HTL-maatregel opgelegd.
3. Op 17 maart 2023 heeft de minister aan [eiser] een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 17 maart 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De minister heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De minister heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 4 mei 2023 opgeheven.
Procesbelang
4.1.
Het COa en de minister hebben zich op het standpunt gesteld dat er geen
procesbelang meer is bij een behandeling van de beroepen omdat [eiser] is overleden. Immers, met het ingediende beroepschrift kan niet meer daadwerkelijk worden bereikt wat wordt nagestreefd noch kan het realiseren van dat resultaat voor [eiser] feitelijk betekenis hebben. Ook zijn het COa en de minister van mening dat de aanspraak van eventuele nabestaanden op proceskosten dan wel schadevergoeding geen procesbelang oplevert. Het door [eiser] ingestelde beroep richtte zich tegen de plaatsing en het verblijf in de HTL. Het zuiver persoonlijke belang van eiser, zijnde een schadeloosstelling voor het gestelde onrechtmatige verblijf in de HTL, kan door het overlijden van [eiser] niet meer behaald worden. Verder merken het COa en de minister op dat uit de stukken die zijn overgelegd niet valt op te maken wie de wettelijke erfgenamen zijn van eiser. Uit het uittreksel bevolkingsregister blijkt immers dat eiser meerdere nog levende broers en zussen heeft. Er is geen verklaring van erfrecht overgelegd. Nu er geen verklaring van erfrecht is overgelegd, is ook niet vast te stellen of de broer van eiser gemachtigd is om namens de erven op te treden.
4.2.
De gemachtigde heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat er nog wel procesbelang is nu om schadevergoeding is verzocht voor de periode dat [eiser] in de HTL en de ROV-kamer heeft verbleven. De broer van [eiser] heeft haar gemachtigd om namens de nabestaanden op te treden. Zij heeft ook een akte overgelegd om de familierelatie tussen [broer] en [eiser] te onderbouwen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak kan een erfgenaam als rechtsopvolger onder algemene titel de procedure voortzetten indien daarbij belang bestaat. Nu verzocht is om schadevergoeding voor het verblijf in de HTL en de ROV-kamer bestaat er, anders dan het COa en de minister menen, belang bij voortzetting van de procedure. De rechtbank ziet geen aanleiding om de broer van [eiser], [broer], niet aan te merken als (vertegenwoordiger) van de erfgenamen van [eiser], nu uit de door de gemachtigde overgelegde akte aannemelijk is dat er erfgenamen zijn en de familierelatie van [broer] met [eiser] aannemelijk is gemaakt.
Plaatsing in de HTL en oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel
5.1.
De gemachtigde van de erven betwist niet de door het COa aan de maatregel ten grondslag gelegde gedragingen van eiser. Zij heeft echter gesteld dat [eiser] ernstig geestelijk ziek was en hij om die reden niet geplaatst had mogen worden in de HTL. De zogenaamde GZA-check is volgens de gemachtigde onvoldoende, aangezien die heel vaak plaatsvindt door een medewerker van GZA van het AZC/HTL Hoogeveen zelf en niet meer inhoudt, dan kijken in het GZA-dossier. Dat is geen check van een (onafhankelijke) deskundig arts (psycholoog of psychiater) die voor plaatsing met een persoon spreekt en checkt of er sprake is van een geestesstoornis of niet. Volgens de gemachtigde is het maatregelenbeleid verder niet op grond van artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 5 van de Bekendmakingswet gepubliceerd in de Staatscourant. Dat brengt met zich dat ter motivering van het besluit niet slechts kan worden volstaan met een verwijzing naar dat beleid en het besluit tot oplegging van de maatregel om die reden onvoldoende gemotiveerd is. Ook voert zij aan dat aan de plaatsing in de HTL overtreding van de huisregels ten grondslag is gelegd. en die plaatsing daarmee een bestuurlijke sanctie is. Op grond van artikel 5:4, tweede lid, van de Awb dient een sanctie voldoende duidelijk, voorzienbaar en kenbaar te zijn (oftewel te voldoende aan het legaliteitsvereiste). In casu is dat niet het geval omdat de huisregels niet gepubliceerd zijn. De huisregels hebben verder geen wettelijke grondslag en zijn niet voldoende voorzienbaar en specifiek omdat deze veel te ruim zijn geformuleerd. Daarnaast betoogt zij dat de plaatsing in de HTL vrijheidsontneming inhoudt en dat [eiser] aan geweld en/of fouilleringen onderworpen is geweest terwijl daarvoor geen wettelijke grondslag aanwezig is.
5.2.
Het COa en de minister stellen zich ten aanzien van de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperkende maatregel op het standpunt dat zij zorgvuldig hebben gehandeld. GZA heeft op 16 maart 2023 akkoord gegeven voor plaatsing van eiser in de HTL. Door alert optreden van medewerkers in de HTL is op tijd ingegrepen bij de suïcidepogingen van [eiser] en is [eiser] opgenomen in de GGZ-instelling in Assen. Na de eerste suïcidepoging heeft de huisarts op 3 mei 2023 gesteld dat [eiser] terug kon naar de HTL. Gedwongen opname van [eiser] was volgens de huisarts niet nodig. Na een nieuwe suïcidepoging op 4 mei 2023 is [eiser] direct naar de GGZ-instelling gebracht en is hij daarna per 7 mei 2023 overgeplaatst voor verblijf in Veldzicht. Volgens het COa en de minister is de conclusie gerechtvaardigd dat op het moment van de HTL-plaatsing geen sprake was van een contra-indicatie. Daarnaast staat vast dat de gedragingen van [eiser], te weten zwaaien met messen, dreigen zichzelf iets aan te doen, schreeuwen en slaan op ramen en deuren, agressief gedragen tegen medewerkers van het COa door een medewerker weg te duwen en met een vuist op zijn borst en gezicht te slaan, als zodanig hebben voorgedaan. Op basis van deze feiten heeft het COa kunnen besluiten tot plaatsing in de HTL. Volgens het COa en de minister behoort eiser tot de doelgroep aan wie een HTL-maatregel kan worden opgelegd. Het COa en de minister betwisten dat de plaatsing in de HTL en in de ROV-kamer vrijheidsontneming inhoudt.
5.3.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij de gemachtigde van de erven niet volgt in haar betoog dat sprake is geweest van vrijheidsontneming. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 september 2024. [2]
5.3.2.
De gemachtigde heeft daarnaast een beroep gedaan op het uitgangspunt in het Maatregelenbeleid van het COa dat bewoners met acute psychiatrische problematiek, dit ter beoordeling door GZA, niet in de HTL worden geplaatst. Het COa heeft gesteld dat geen sprake was van deze contra-indicatie voor plaatsing in de HTL. Het COa heeft ter onderbouwing van het plaatsingsbesluit verwezen naar een advies van GZA van 16 maart 2023 en heeft gesteld dat er gelet daarop geen sprake was van acute psychiatrische problemen. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan dat een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt zich ervan moet vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [eiser] voorafgaande aan zijn plaatsing in de HTL vanaf 7 januari 2023 in de ibo was geplaatst en dat er meerdere malen sprake is geweest van verbale suïcide dreiging. De rechtbank stelt eveneens vast dat uit de bijlage bij het plaatsingsbesluit met als titel “Chronologische volgorde van incidenten en maatregelen”, blijkt dat eiser voorafgaande aan de plaatsing in de ibo op 9 november 2022 naar het ziekenhuis is vervoerd met de ambulance, na inname van een grote hoeveelheid medicijnen. Uit het dossier blijkt dat het COa aan GZA Hoogeveen op donderdag 16 maart 2023 om 13:56 een mail heeft gestuurd, met de vraag of er bezwaren zijn tegen plaatsing in de HTL. Eveneens op 16 maart 2023 om 14:19 is een mail teruggestuurd aan het COa door GZA Hoogeveen met de tekst: “Geen medisch bezwaar”. Nog daargelaten dat het korte tijdsbestek waarbinnen dat advies is uitgebracht vragen oproept over hoe diepgaand het onderzoek was door GZA Hoogeveen dat daaraan ten grondslag lag, was dat advies ongemotiveerd en naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk. Niet duidelijk was immers of daarmee inderdaad werd bedoeld dat er geen sprake was van acute psychiatrische problematiek bij eiser en evenmin was duidelijk waar dat advies op was gebaseerd. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de bekendheid van het COa met de psychische situatie van eiser heeft het COa, naar het oordeel van de rechtbank, door bij het nemen van het plaatsingsbesluit zonder meer op dat advies af te gaan en geen verdere navraag te doen bij GZA, niet aan haar vergewisplicht voldaan. Voor zover het COa zich heeft willen beroepen op het advies van GZA Hoogeveen van 6 mei 2023 stelt de rechtbank vast, dat dat advies pas geruime tijd na het nemen van het plaatsingsbesluit is uitgebracht. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond omdat het plaatsingsbesluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig is genomen en in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het plaatsingsbesluit van 16 maart 2023. Wat de gemachtigde verder heeft aangevoerd hoeft gelet daarop niet besproken te worden.
5.4.
Nu de vrijheidsbeperkende maatregel van 17 maart 2023 volledig steunt op het plaatsingsbesluit, is ook dit besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3:46 van de Awb. Ook het beroep daartegen is gegrond en de rechtbank vernietigt daarom ook dit besluit.
Oplegging van de ROV-maatregel
6. Voor zover de gemachtigde heeft betoogd dat de plaatsing in de ROV-kamer vrijheidsontneming inhoudt, volgt de rechtbank haar daarin niet. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2024. [3] Nu het plaatsingsbesluit wordt vernietigd, ontvalt echter ook de grondslag aan het besluit tot plaatsing in de ROV-kamer. Het beroep tegen het besluit tot oplegging van de ROV-maatregel van 22 april 2023 is gegrond en de rechtbank vernietigt ook dat besluit.
Verzoek om voorlopige voorziening
7. De gemachtigde heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat er geen belang meer bestond bij dat verzoek. Zij heeft daarbij verzocht om vergoeding van de proceskosten.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel zijn gegrond. De rechtbank vernietigt het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. Het beroep tegen de ROV-maatregel is gegrond.
9. Nu [eiser] zonder titel in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, gaat de rechtbank er van uit dat sprake is geweest van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft gehad. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat [eiser] immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 45 dagen, namelijk van 16 maart 2023 tot en met 27 april 2023 en van 3 mei 2023 tot en met 4 mei 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.125,-. De schadevergoeding betreft daarom 45 x € 25,- = € 1.125,-.
10. De rechtbank ziet aanleiding om de minister en het COa in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875- en een wegingsfactor 1). De rechtbank overweegt daarbij dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit van 16 maart 2023 en het besluit van 17 maart 2023 tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
  • vernietigt het plaatsingsbesluit van 16 maart 2023 en het besluit van 17 maart 2023 tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel;
  • verklaart het beroep tegen het besluit tot oplegging van de ROV-maatregel van 22 april 2023 ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.125,-;
  • veroordeelt het COa en de minister ieder voor de helft in de proceskosten tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 13 november 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit en tegen de oplegging van de ROV-maatregel, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.