ECLI:NL:RBDHA:2024:18655
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, die stelt de Zuid-Soedanese nationaliteit te hebben, heeft haar aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag volgens de Dublinverordening. De voorzieningenrechter behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.
De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. Eiseres heeft in haar zienswijze herhaald wat zij eerder heeft aangevoerd, maar de rechtbank kan hieruit niet afleiden dat het besluit van de minister onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om op het voornemen te reageren.
De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De enkele stellingen van eiseres zijn niet voldoende om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.