ECLI:NL:RBDHA:2024:18655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.39699 en NL24.39700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiseres, die stelt de Zuid-Soedanese nationaliteit te hebben, heeft haar aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar asielaanvraag volgens de Dublinverordening. De voorzieningenrechter behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres.

De rechtbank overweegt dat het beroep kennelijk ongegrond is, omdat eiseres niet voldoende heeft aangetoond waarom het bestreden besluit onjuist zou zijn. Eiseres heeft in haar zienswijze herhaald wat zij eerder heeft aangevoerd, maar de rechtbank kan hieruit niet afleiden dat het besluit van de minister onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om op het voornemen te reageren.

De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De enkele stellingen van eiseres zijn niet voldoende om aan te nemen dat de overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.39699 en NL24.39700
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 oktober 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt de Zuid-Soedanese nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2001 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres verzoekt om hetgeen zij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiseres stelt dat in het voornemen niet kan worden volstaan met een algemene motivering. Daarnaast meent eiseres dat het onmogelijk is voor haar om te klagen bij de Franse autoriteiten. Verweerder moet dan ook toepassing geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiseres eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Standaard voornemen
6. Over de stelling van eiseres dat verweerder in het voornemen niet kan volstaan met een algemene motivering, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Ook als de verklaringen van eiseres niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen heeft eiseres door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. Bovendien volgt uit jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [2] dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten kan voldoen. [3] De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen – in reactie op hetgeen eiseres tijdens het verhoor heeft verklaard - voldoende duidelijk uiteen heeft gezet op grond van welke redenen Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres en ook waarom verweerder geen reden ziet om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Eiseres heeft dan ook voldoende mogelijkheid gehad om op het voornemen te reageren in de zienswijze. Verder is verweerder in het besluit ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Ook is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiseres in het aanmeldgehoor en wat zij in de zienswijzen heeft aangevoerd.
Artikel 17 Dublinverordening
7. Over het standpunt van eiseres dat haar asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling genomen had moeten worden, overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat Frankrijk zich houdt aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
7.1.
Als eiseres in Frankrijk toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen, ligt het op haar weg hierover bij de Franse autoriteiten te klagen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is of dat de Franse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen.
7.2.
Bij de bevoegdheid om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, heeft verweerder veel beslissingsruimte. Daarom kan de rechtbank alleen terughoudend toetsen of verweerder goed heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De enkele, niet onderbouwde stellingen van eiseres heeft verweerder namelijk niet hoeven aan te merken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiseres aan Frankrijk van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiseres aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [4] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
3.Uitspraak van 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
4.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.