ECLI:NL:RBDHA:2024:18646

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.42258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F.W. Verweij, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die op 29 oktober 2024 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 november 2024, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De minister werd vertegenwoordigd door mr. C.J. Ohrtmann.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van de eiser rechtmatig was. De eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden onder 3a en 3i feitelijk juist waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen en dat hij zich niet aan de gemaakte afspraken had gehouden. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel kon worden opgelegd, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 7 november 2024, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.42258
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),

en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.J. Bentaieb. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
Handtekening
2. Op verzoek van eiser heeft de rechtbank de digitale handtekening van de maatregel geverifieerd. De rechtbank stelt vast dat de digitale handtekening rechtsgeldig is.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft onder andere de zware gronden onder 3a en 3i betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring heeft eiser verklaard dat hij de reis van Algerije naar Europa en Nederland zonder geldige reisdocumenten, zoals een paspoort en een visum, heeft afgelegd. Ook de zware grond 3i is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Dat eiser niet letterlijk heeft gezegd niet te willen meewerken, doet aan de feitelijke juistheid van de grond niet af. Eiser is ondanks zijn terugkeerbesluit van 23 september 2024 niet zelfstandig vertrokken. Eiser is in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) geplaatst en heeft zich daar niet gehouden aan de gemaakte afspraken. Als aan eiser in het gehoor voorafgaand aan de maatregel wordt gevraagd of hij bereid is om mee te werken aan een terugkeer naar Algerije, antwoordt hij
‘hopelijk’.
5. De zware gronden onder 3a en 3i zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgronden slagen niet.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser bevond zich al in de VBL en vanuit daar had de minister ook een laissez passer (lp) traject kunnen opstarten.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de vastgestelde gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Tijdens het vertrekgesprek van 9 oktober 2024 is aan eiser medegedeeld dat als hij niet meewerkt aan zijn terugkeer, hij in bewaring kan worden gesteld. Tijdens dit gesprek zijn verschillende afspraken gemaakt, zoals dat eiser vóór maandag 14 oktober 2024 aan de regievoerder een bericht stuurt over zijn identiteitsdocumenten die bij zijn zus zouden liggen. Eiser heeft zich niet aan deze afspraak en ook niet aan de andere afspraken met de regievoerder gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 november 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.