ECLI:NL:RBDHA:2024:18642

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
NL24.31960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Zwitserland en Duitsland, wat leidde tot het verzoek van de Nederlandse autoriteiten aan Zwitserland om eiser terug te nemen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 september 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De rechtbank overwoog dat de minister voldoende gemotiveerd had aangegeven dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico zou lopen op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. Eiser had weliswaar zorgen geuit over racisme en discriminatie in Zwitserland, maar de rechtbank oordeelde dat de Zwitserse autoriteiten actief stappen ondernemen om deze problemen aan te pakken.

De rechtbank concludeerde dat de minister terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in Nederland behandeld hoefde te worden, omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat de behandeling in Zwitserland in strijd zou zijn met de internationale verplichtingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Algerijnse nationaliteit. Eiser heeft
op 17 juni 2024 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
1.2.
Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 7 januari 2022 in Zwitserland en
op 23 maart 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Verweerder heeft de Zwitserse autoriteiten daarom op 12 juli 2024 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 15 juli 2024 hebben de Zwitserse autoriteiten met het terugnameverzoek ingestemd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Volgens verweerder is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij ingeval van een overdracht aan Zwitserland een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
Wat eiser heeft aangevoerd in de zienswijze is niet onderbouwd met recente documenten. Bovendien heeft eiser deze omstandigheden niet naar voren gebracht tijdens het aanmeldgehoor Dublin.
Voor zover eiser heeft gewezen op de medische situatie met betrekking tot zijn duim, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit niet tot de conclusie leidt dat er sprake is van structurele tekortkomingen in Zwitserland. Uit vaste jurisprudentie volgt dat eiser hierover kan klagen bij de Zwitserse autoriteiten of de daarvoor aangewezen instanties.
Dit geldt ook voor de door eiser gestelde problemen met betrekking tot racisme en discriminatie. Niet is gebleken dat de Zwitserse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen, aldus verweerder.
Beoordeling aan de hand van de beroepsgronden
3. Eiser heeft in de eerste plaats verzocht om de zienswijze als herhaald en ingelast te
beschouwen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende
gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welk(e) punt(en) de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2020:2592).
4. Eiser betoogt dat ten aanzien van Zwitserland niet langer van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, zodat verweerder het asielverzoek aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
Eiser zal in Zwitserland geen eerlijk proces krijgen, nu er 750 Zwitserse Frank zal worden gevraagd om in beroep te kunnen gaan en hij dit bedrag niet zal kunnen betalen. Dit levert een schending op van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser verwijst in dit kader naar pagina 35 van het AIDA-rapport van 4 juli 2024.
Verder heeft eiser in Zwitserland onvoldoende medische hulp gekregen bij de problemen met zijn duim, die hij niet meer kon bewegen.
In Zwitserland is volgens eiser veel racisme, discriminatie en vreemdelingenhaat jegens vluchtelingen aanwezig. Eiser verwijst naar het ‘Report of the Working Group of Experts on People of African Descent on its mission to Switzerland’ (rapport), van de Working Group of Experts on People of African Descent van de Verenigde Naties (de werkgroep), gepubliceerd op 4 oktober 2022.
Gezien het voorgaande dient de asielaanvraag in Nederland te worden behandeld op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in zaken zoals deze
uitgangspunt is dat verweerder moet toetsen of mag worden uitgegaan van het vermoeden dat lidstaten en andere landen die deelnemen aan de Dublinverordening (zoals Zwitserland) bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft dit uitgangspunt in de uitspraak van
4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592 , ten aanzien van Zwitserland bevestigd. Er zijn door de Afdeling geen latere uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het
vermoeden dat de behandeling van eiser in Zwitserland in overeenstemming zal zijn met de bepalingen van het EVRM en het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve (landen)informatie over de werking van het asielstelsel van Zwitserland overleggen en hij kan feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in Zwitserland die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Zwitserland systeemfouten bevatten. Van een schending van de voormelde bepalingen zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo tegen Duitsland van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:C:EU:2019:218).
4.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers zaak op bovenstaande wijze heeft
beoordeeld en dus van het juiste beoordelingskader is uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Zwitserland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor hij bij overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
4.4.
Het door eiser in beroep aangehaalde rapport bevat de bevindingen van de
werkgroep tijdens haar bezoek aan Zwitserland, dat heeft plaatsgevonden van 17 tot en met 26 januari 2022. In het rapport geeft de werkgroep een overzicht van het huidige juridische, institutionele en beleidskader en de maatregelen die zijn genomen om racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid van mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te voorkomen. In het rapport worden positieve ontwikkelingen en lacunes in de uitvoering benadrukt. De werkgroep benoemt onder punt 68 van het rapport (de conclusies) de positieve ontwikkelingen om de mensenrechten van personen van Afrikaanse afkomst te garanderen en onder punt 69 tot en met 82 de vormen van discriminatie en racisme die ondanks de genomen maatregelen nog steeds plaatsvinden en de zorgen daarover van de werkgroep. Onder punt 83 van het rapport doet de werkgroep concrete aanbevelingen om alle vormen van racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en daarmee samenhangende onverdraagzaamheid van mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te bestrijden.
4.5.
Hoewel een zorgelijk beeld omtrent rassendiscriminatie in Zwitserland van mensen van Afrikaanse afkomst blijkt uit voornoemd rapport, leidt dit naar het oordeel van de rechtbank nog niet tot de conclusie dat eiser bij terugkeer naar Zwitserland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Uit dit rapport blijkt dat de Zwitserse autoriteiten de problemen waar mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland mee te maken hebben erkennen en dat de autoriteiten actief stappen ondernemen om de mensenrechten van mensen van Afrikaanse afkomst te garanderen. De werkgroep noemt als concreet voorbeeld, onder meer, vervolgingen, ook van overheidsfunctionarissen, wegens het aanzetten tot rassenhaat.
4.6.
Bij voorkomende problemen ligt het op de weg van eiser om daarover in
Zwitserland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De Zwitserse autoriteiten hebben, zoals volgt uit het hiervoor genoemde rapport, immers juist aangegeven dat racisme en rassendiscriminatie een probleem is dat dringend moet worden aangepakt. Uit eisers verklaringen blijkt ook niet dat eiser zelf met racisme en discriminatie te maken heeft gehad.
Voor zover eiser heeft gesteld dat de Zwitserse autoriteiten hem niet hebben geholpen met de medische problemen met zijn duim, heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser hierover dient te klagen bij de Zwitserse autoriteiten of daarvoor bestemde instanties. Niet is gebleken dat eiser in Zwitserland al heeft geklaagd over het uitblijven van een medische behandeling.
4.7
Het betoog dat eiser in Zwitserland geen eerlijk proces zal krijgen, omdat hij 750
Zwitserse Frank zal moeten betalen om in beroep te kunnen gaan, leidt evenmin tot de conclusie dat eiser ingeval van overdracht aan Zwitserland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Uit de in de beroepsgronden geciteerde passage (pagina 35) van het AIDA-rapport van 4 juli 2024 (Update 2023) volgt niet dat zonder meer geen (kosteloze) rechtsbijstand kan worden verkregen. Bovendien blijkt uit artikel 20, derde lid, van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) dat lidstaten kunnen bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden wanneer het beroep van de verzoeker volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft.
4.8.
Nu verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat de Zwitserse autoriteiten hun
internationale verplichtingen nakomen en eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat bij zijn overdracht aan Zwitserland het tegendeel het geval zal zijn, stelt verweerder terecht dat hij niet op grond van artikel 3, tweede lid, derde alinea, van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, eerste gedachtestreepje, van de Vreemdelingencirculaire 2000 aan zich te trekken.
4.9.
De beroepsgronden slagen niet.
5. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.