ECLI:NL:RBDHA:2024:18633
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag voor uitstel van vertrek heeft ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 25 augustus 2020 geen uitstel van vertrek toegekend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 30 oktober 2024, waar verzoekster, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter overweegt dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. De minister heeft tijdens de zitting toegezegd dat verzoekster niet zal worden uitgezet zolang haar zoon, die essentiële mantelzorg verleent, rechtmatig in Nederland verblijft. Hierdoor wordt het verblijf van verzoekster gedoogd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoekster liever een door de rechtbank uitgesproken rechtmatig verblijf heeft, maar dit niet voldoende is om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Bovendien heeft de rechtbank op dezelfde dag uitspraak gedaan in een ander beroep van verzoekster, dat ongegrond is verklaard. Gelet op deze omstandigheden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.