In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag behandeld. Eiser had op 24 november 2023 een asielaanvraag ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft op 3 april 2024 aan eiser meegedeeld dat hij in de nationale procedure wordt opgenomen, waarbij de beslistermijn vijftien maanden bedraagt. Eiser heeft de minister op 20 augustus 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 6 september 2024 beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. Volgens artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit pas worden ingediend nadat het bestuursorgaan in gebreke is gesteld en twee weken zijn verstreken. Aangezien de beslistermijn nog liep, voldoet het beroep niet aan de vereisten voor ontvankelijkheid.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier M.C. Drenten-Boon, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.