ECLI:NL:RBDHA:2024:18601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
09-032372-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag zonder rijbewijs

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2023 betrokken was bij een verkeersongeval in Lisse. De verdachte, geboren in 1990 op Curaçao, bestuurde een auto zonder geldig rijbewijs en was vermoeid tijdens het rijden. Tijdens de terechtzitting op 29 oktober 2024 werd de tenlastelegging besproken, waarin de verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot een aanrijding met een andere bestuurder, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. S.R.C. Polderman, en de verdediging van de verdachte, mr. P.L.G. Rens, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat resulteerde in de aanrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van zijn vermoeidheid en desondanks besloot door te rijden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, evenals een geldboete van € 250 voor het rijden zonder rijbewijs. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de spijtbetuiging van de verdachte en zijn deelname aan een mediationtraject met het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/032372-24
Datum uitspraak: 12 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te Curaçao (Nederlandse Antillen),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.R.C. Polderman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. P.L.G. Rens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 oktober 2024 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2023 te Lisse als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Heereweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij (zeer) vermoeid en/of slaperig en/of (vervolgens)
- tijdens het besturen van het motorrijtuig (meerdere malen) in slaap is gevallen en/of (daarbij/vervolgens)
- geheel of gedeeltelijk terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of (vervolgens)
- aldaar in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een auto (VW Polo), waardoor een ander te weten de bestuurder van die VW Polo (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (aantal) gebroken middenvoetsbeentje(s), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 oktober 2023 te Lisse als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Heereweg, als volgt heeft gehandeld:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij (zeer) vermoeid en/of slaperig en/of (vervolgens)
- tijdens het besturen van het motorrijtuig (meerdere malen) in slaap is gevallen en/of (daarbij/vervolgens)
- geheel of gedeeltelijk terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of (vervolgens)
- aldaar in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een auto (VW Polo), waardoor een ander te weten de bestuurder van die VW Polo (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 5 oktober 2023 te Lisse als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Heereweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het eerste feit op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, waarbij het gedrag van de verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt. Ook het tweede feit kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het eens met de officier van justitie.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023375850, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (genummerd pagina 1 t/m 37).
Feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
Ik reed op 5 oktober 2023 in een auto over de Heereweg in Lisse. Ik was al moe toen ik in de auto stapte en gedurende de rit voelde ik al eerder, een aantal minuten vóór het ongeval, dat ik zo moe was dat mijn ogen dichtvielen. Ik ben toen doorgereden.
Ik kan mij van het moment van het ongeval en direct daarvoor nog herinneren dat ik een auto achter mij zag rijden. Vervolgens moet ik van de moeheid zijn weggevallen. Het eerste wat ik mij vervolgens herinner is het moment na het ongeval toen de botsing had plaatsgevonden.
2. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 29 oktober 2024, voor zover inhoudende:
De rechtbank heeft kennisgenomen van de foto’s uit het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersongeval (PL1500-2023313194). Op deze foto’s is de locatie te zien waar de botsing heeft plaatsgevonden. Te zien is dat op de locatie van de botsing een ‘extra’ stuk rijbaan tussen de twee in tegenovergestelde richtingen gaande rijbanen aanwezig is, kennelijk ten behoeve van op die locatie afslaand verkeer. Te zien is dat de auto van de verdachte voorafgaand aan de botsing de onderbroken streep naast zijn eigen rijbaan, de volledige tussenliggende rijbaan en de onderbroken streep naast die rijbaan moet zijn overgegaan. De botsing vond namelijk plaats op de andere rijbaan, waar het tegenoverliggend verkeer reed.
3. Het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , opgemaakt op 21 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 16-17):
Ik zag een auto vanaf de tegenovergestelde weghelft op mijn rijbaan komen. Ik heb nog geprobeerd om iets naar rechts uit te wijken maar dat lukte niet meer. De auto raakte met zijn linker voorzijde de linkerzijde van mijn Polo. Het was een enorme klap. Als gevolg van de aanrijding heb ik op vier plaatsen mijn linker voet gebroken. Of dit helemaal goed komt is nog maar de vraag, het zou kunnen dat ik blijvend letsel over hou volgens mijn arts in het ziekenhuis.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 5 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 18-20):Kort voor de plaats van de aanrijding, zag ik, dat de Kia die voor mij reed, langzaam naar links begon af te wijken. Ik zag dat de Kia langzaam over de wegbelijning
richting de tegengestelde weghelft reed. Ik zag dat dit geleidelijk gebeurde en niet in één keer.
5. Een geschrift, te weten de brief van S.M. Khargi, forensisch arts KNMG van GGD Hollands Midden van 5 januari 2024, bevattende een interpretatie van de ontvangen medische informatie van [slachtoffer] , voor zover inhoudende (p. 36-37):
Bij lichamelijk en beeldvormend onderzoek werd het volgende letsel waargenomen:
• Botbreuken onder de kopjes van het 2e t/m 5e middenvoetsbeentje van de linkervoet.
6. Een geschrift, te weten de brief van dr. K.T.A. Lambers, orthopedisch chirurg van Reinier Haga Orthopedisch Centrum van 5 augustus 2024, bevattende medische informatie van [slachtoffer] , voor zover inhoudende:
Patiënt bezocht op 10-06-2024 de polikliniek van het Reinier Haga Orthopedisch Centrum. Heeft op 5 oktober 2023 een botsing met de auto gehad. Heeft 7-8 weken gips gehad. Patiënt heeft nu nog veel pijn en zit nog aan de oxy's. Houdt nu met name last van buitenzijde bij 4 en 5. Heeft een steunzool gekregen, wordt niet beter.
Met name pijn afwikkelen. Gevoel alsof er nog iets los zit aan de buitenzijde mogelijk niet goed is aangegroeid.
Lichamelijk onderzoek enkel/voet links: Kan voet niet goed belasten. Veel pijn bij staan op voet, houdt voet zwevend.
Beleid: operatief terughoudend.
Advies allereerst conservatief traject met OSB/OVAC (
de rechtbank begrijpt: orthopedische schoenen). Evt icm revalidatiearts.
Feit 2
De rechtbank zal met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 oktober 2024;
2. Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt op 9 november 2023 (p. 2-8).
3.4.
Bewijsoverwegingen feit 1
Inleiding
Op 5 oktober 2023 heeft er op de Heereweg in Lisse een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door hem bestuurde auto (Kia) in botsing is gekomen met een auto (Polo) bestuurd door [slachtoffer] , die als gevolg van deze aanrijding letsel heeft opgelopen.
Beoordelingskader artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank moet op basis van de omstandigheden zoals die blijken uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen beoordelen of de verdachte een strafrechtelijk verwijt in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) kan worden gemaakt, zoals primair ten laste is gelegd. Voor een bewezenverklaring hiervan moet komen vast te staan dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaatsgevonden, en dat als gevolg daarvan aan een ander zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, is toegebracht.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Hiermee is sprake van aanmerkelijke schuld, de minst zware gradatie. Ook kan sprake zijn van ernstige schuld, waarbij de verdachte zeer onvoorzichtig, onachtzaam dan wel onoplettend handelt (een gradatie zwaarder), of een zeer hoge mate van schuld, waarbij de verdachte roekeloos heeft gehandeld (de zwaarste gradatie).
Voor de vraag of sprake is van schuld, en zo ja welke gradatie daarvan, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat daarom sprake is van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Daarmee komt de rechtbank tot een ander oordeel dan wat partijen vinden. Zij overweegt als volgt.
De verdachte beschikt niet over een rijbewijs (zie ook feit 2 hierna). Dit had de verdachte er allereerst al van moeten weerhouden om op 5 oktober 2023 überhaupt in de auto te stappen. Hij heeft er echter toch voor gekozen om achter het stuur te gaan zitten en te gaan rijden. Daar komt nog bij dat hij die dag dusdanig vermoeid was dat hij een aantal minuten vóór het ongeval al last had van zogenaamde ‘wegtrekkers’, waarbij vanwege moeheid de ogen dichtvallen en/of het hoofd wegdraait en de aandacht wegvalt. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte zich voorafgaand aan het ongeval al bewust was van zijn vermoeidheid en van het risico dat hij door deze vermoeidheid tijdens het autorijden in slaap kon vallen. Hij heeft er evenwel niet voor gekozen om de auto aan de kant te zetten, maar is in plaats daarvan gewoon doorgereden. De verdachte heeft door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd en een groot risico in het leven geroepen. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt.
Ter hoogte van een plaats waar op de Heereweg niet alleen de twee in tegenovergestelde richtingen gaande rijbanen liggen, maar ook een tussenliggende rijbaan ten behoeve van afslaand verkeer, is de verdachte in de auto langzaam naar links gaan sturen. De verdachte is, doordat hij in slaap is gevallen, de volledige tussenliggende rijbaan overgestoken en is terecht gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer. Hier reed het slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer kon de auto van de verdachte niet meer ontwijken en de verdachte is met de linker voorkant van de auto ingereden op de voorzijde van de linkerzijkant van de auto van het slachtoffer. Gelet op de tussenliggende rijstrook en de verklaring van de getuige Van Kesteren dat de verdachte langzaam en geleidelijk naar links afweek, acht de rechtbank het onaannemelijk dat de verdachte zijn ogen slechts één of enkele seconden dicht zou hebben gehad. De verdachte moet langer dan slechts enkele seconden zijn ‘weggetrokken’ of in slaap zijn geweest om met een geleidelijke afwijking de afstand over de tussenliggende rijstrook naar de tegenoverliggende rijstrook te overbruggen, waar de botsing plaatsvond.
De rechtbank vindt het bijzonder verwijtbaar dat de verdachte zonder rijbewijs is gaan rijden, terwijl hij bovendien al voelde dat hij moe was en dat hij ook nog door is blijven rijden toen hij al merkte dat zijn vermoeidheid gevaarlijke situaties opleverde.
Aard van het letsel
Als gevolg van het ongeval heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de medische informatie blijkt dat het slachtoffer meerdere botbreuken in zijn linkervoet heeft opgelopen en dat hij daar ruim 8 maanden na het ongeval nog altijd ernstige pijn van ondervond.
Conclusie
Het handelen van de verdachte is aan te merken als zeer onvoorzichtig en oplettend. Het is daarom aan zijn schuld te wijten dat het verkeersongeval – waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen – op 5 oktober 2023 heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen verklaren.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair
hij op 5 oktober 2023 te Lisse als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Heereweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
hij, verdachte aldaar,
- heeft gereden zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het besturen van zijn motorrijtuig, immers was hij (zeer) vermoeid en slaperig en (vervolgens)
- tijdens het besturen van het motorrijtuig in slaap is gevallen en (daarbij/vervolgens)
- gedeeltelijk terecht is gekomen op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en (vervolgens)
- aldaar in botsing is gekomen met een hem tegemoetkomende bestuurder van een auto (VW Polo), waardoor een ander te weten de bestuurder van die VW Polo (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een aantal gebroken middenvoetsbeentjes werd toegebracht;
2
hij op 5 oktober 2023 te Lisse als bestuurder van een motorrijtuig (auto) heeft gereden op de weg, de Heereweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het eerste feit wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair twee maanden hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden. Voor het tweede feit heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair vijf dagen hechtenis.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor de taakstraf voor feit 1 en voor de geldboete voor feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid voor feit 1 heeft de raadsman verzocht deze geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft ondanks dat hij niet beschikte over een rijbewijs en bovendien zeer vermoeid was, toch een auto bestuurd. Hij heeft hierdoor een verkeersongeval veroorzaakt, waardoor het slachtoffer ernstig letsel aan zijn voet heeft opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen de veiligheid van anderen in gevaar heeft gebracht. Een jaar na het ongeval ondervindt het slachtoffer nog altijd klachten en ter terechtzitting is gebleken dat de kans bestaat dat het slachtoffer nooit volledig zal herstellen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting en in een geslaagd mediationtraject met het slachtoffer heeft laten zien zich bewust te zijn van de gevolgen van zijn handelen. De verdachte heeft spijt betuigd aan het slachtoffer en die spijtbetuiging komt op de rechtbank oprecht over. De rechtbank neemt dit in het voordeel van de verdachte mee bij de op te leggen straf.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 september 2024. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is bij een veroordeling voor artikel 6 WVW en ernstige schuld als uitgangspunt vermeld een taakstraf van 160 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 12 maanden. In dit geval acht de rechtbank strafverlagend dat de verdachte in (mediation)contact met het slachtoffer spijt heeft betuigd. Zij zal dit tot uitdrukking brengen in de op te leggen taakstraf.
De rechtbank acht, alles afwegende, voor het eerste feit een onvoorwaardelijk taakstraf voor de duur van 140 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden passend en geboden. Dit is een hogere straf dan door de officier van justitie geëist omdat de rechtbank concludeert dat sprake is van een zwaardere schuldgradatie dan waar de officier van justitie van uit is gegaan.
De rechtbank acht, alles afwegende en conform de eis van de officier van justitie, voor het tweede feit een geldboete van € 250,- passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 23 en 24c en 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 107, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
140 (HONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
70 (ZEVENTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (TWAALF) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot:
een geldboete van
€ 250,- (TWEEHONDERDVIJFTIG EURO);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van
5 (VIJF) DAGEN;
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon en mr. L.A. Duijm, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2024.