ECLI:NL:RBDHA:2024:18596

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/09/674553 / JE RK 24-1920
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren baby

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 november 2024, wordt een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren baby, aangeduid als [minderjarige], behandeld. De kinderrechter heeft op 25 oktober 2024 al een voorlopige ondertoezichtstelling verleend tot 5 november 2024, en nu wordt de situatie opnieuw beoordeeld. De Raad voor de Kinderbescherming heeft grote zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige], die is geboren op [geboortedag] 2024. Er zijn meldingen gedaan bij Veilig Thuis over een onveilige opvoedsituatie, waarbij de ouders zich niet aan veiligheidsvoorwaarden houden en er signalen zijn dat [minderjarige] onvoldoende voeding krijgt. De moeder heeft een (persisterende) waanstoornis en de vader vertoont agressief gedrag. De kinderrechter oordeelt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige]. De beschikking stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening, beide met ingang van 5 november 2024 tot 24 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/674553 / JE RK 24-1920
Datum uitspraak: 1 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in ' [woonplaats] ,
advocaat mr. B.J. de Bruijn te 's-Gravenhage,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 25 oktober 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 5 november 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt nu ook de beschikking van 25 oktober 2024 mee in haar beoordeling.
1.3.
Op 1 november 2024 heeft de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] namens de Raad;
  • [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader bijgestaan door een tolk.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De Raad heeft de verzoeken als volgt gemotiveerd. De Raad heeft grote zorgen over de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] . Deze zorgen zijn ontstaan na meerdere meldingen bij Veilig Thuis over een onveilige opvoedsituatie waarbij [minderjarige] niet de zorg lijkt te krijgen die zij nodig heeft. De vader is agressief richting de moeder en lijkt [minderjarige] bij haar weg te houden. Ook zijn er signalen dat [minderjarige] onvoldoende voeding krijgt. De ouders houden zich niet aan de veiligheidsvoorwaarden van Veilig Thuis en ook de adviezen van de kraamzorg worden niet nageleefd. [minderjarige] zou door de kraamzorg meerdere keren met een deken over haar hoofdje in het bed van de ouders zijn aangetroffen. Verder is [minderjarige] met de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis nadat zij een insult kreeg. [minderjarige] heeft rust, regelmaat, reinheid, structuur en voorspelbaarheid nodig. De moeder is niet in staat haar dit te bieden, onder meer omdat de moeder gediagnosticeerd is met een (persisterende) waanstoornis. Er zijn ook signalen geweest dat zij haar medicatie niet meer zou willen innemen. Ook de vader heeft tot nu toe niet laten zien dat hij kan ondersteunen in de verzorging van [minderjarige] . Het is noodzakelijk dat een jeugdbeschermer betrokken raakt om toe te zien op de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . De uithuisplaatsing is noodzakelijk om de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] te waarborgen. De Raad acht het van belang om samen met de ouders en de gecertificeerde instelling te onderzoeken wat de mogelijkheden van ouders zijn. Er wordt ook gekeken naar een moeder-kind plaatsing zodat meer zicht verkregen kan worden op de opvoedvaardigheden van de moeder.

3.De standpunten

3.1.
De gecertificeerde instelling staat achter de verzoeken van de Raad. De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen van de Raad over de veiligheid van [minderjarige] . De jeugdbeschermer heeft ter zitting aangevuld dat er nog geen bezoekmoment heeft plaatsgevonden tussen de ouders en [minderjarige] , maar dat het eerste bezoek dezelfde middag zal plaatsvinden. De volgende week staan er eveneens twee bezoeken gepland. De bezoekmomenten vinden plaats op het kantoor van de gecertificeerde instelling, omdat sprake is van een geheim pleeggezin. De gecertificeerde instelling heeft nog geen onderzoek kunnen doen naar de vraag of dat noodzakelijk is. Verder heeft de jeugdbeschermer contact gehad met de hulpverlening die bij de moeder thuis komt, waaruit blijkt dat de moeder in gesprek gaat en haar medicatie, ondanks vervelende bijwerkingen, blijft slikken. Momenteel is nog geen plek beschikbaar voor een moeder-kind plaatsing, maar hier wordt wel naar gezocht. Ook andere alternatieven worden overwogen.
3.2.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen de voorlopige ondertoezichtstelling. De moeder heeft wel verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt primair om de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair de machtiging toe te wijzen voor een kortere termijn dan is verzocht. De moeder ervaart dat de zorgen rondom [minderjarige] groter worden gemaakt dan de werkelijkheid rechtvaardigt. Zij vermoedt dat de taalbarrière en het cultuurverschil hebben bijgedragen aan misverstanden. [minderjarige] heeft volgens de moeder last gehad van een verstopte neus, waardoor zij tijdelijk minder goed kon drinken. De moeder heeft alle adviezen van de artsen hierover opgevolgd. Ook heeft zij naar voren gebracht dat [minderjarige] niet met een deken over haar hoofd in bed heeft gelegen. Verder heeft de moeder het vermoeden dat het insult van [minderjarige] mogelijk is veroorzaakt door de medicatie die de moeder slikt. De moeder staat open voor begeleiding en hulpverlening. Zij ervaart onduidelijkheid over wat er van haar en de vader verlangd wordt voor een terugplaatsing van [minderjarige] . De moeder hoopt dat [minderjarige] zo snel mogelijk weer naar huis kan.
3.3.
De vader heeft zich niet uitdrukkelijk verzet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling. Hij heeft echter wel verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Hij ontkent dat hij agressief richting de moeder is geweest. Er zijn wel geschillen geweest tussen hem en de moeder, maar die zijn intussen opgelost. De vader erkent dat hij en de moeder misschien fouten hebben gemaakt, maar stelt dat er ook zaken zijn waarvan zij onjuist zijn beschuldigd. De vader heeft verder naar voren gebracht dat zowel hij als de moeder bereid zijn om mee te werken aan hulpverlening, zolang duidelijk wordt gemaakt wat van hen wordt verwacht.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] zal voorlopig onder toezicht worden gesteld voor de duur van drie maanden (artikel 1:257 BW).
4.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er bestaan op dit moment voldoende aanwijzingen dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een pasgeboren en daardoor zeer kwetsbare baby die volledig afhankelijk is van haar verzorgers. Er zijn ernstige zorgen ontstaan over de ontwikkeling en basale veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] is door de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis naar aanleiding van een insult. Er zijn zorgen dat [minderjarige] onvoldoende voeding krijgt op het moment dat de kraamzorg niet aanwezig is. De moeder heeft gesteld dat [minderjarige] niet goed dronk door een verstopte neus, maar dit blijkt verder niet uit de stukken. Ook worden de veiligheidsafspraken van Veilig Thuis niet nageleefd door de ouders. Er is sprake van psychiatrische problematiek bij de moeder bestaande uit een waanstoornis. Dit kan invloed hebben op de wijze waarop de moeder beschikbaar is voor [minderjarige] . Er zijn daarnaast meldingen bij Veilig Thuis gedaan over agressie van de vader richting de moeder. De ouders spreken over misverstanden door de taalbarrière. Hoewel dat niet geheel is uit te sluiten kan een eventuele taalbarriere, gezien de inhoud van de verschillende meldingen, niet de volledige ernstige zorgen verklaren. Gelet op deze zorgen is de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat de Raad onderzoek kan doen naar de opvoedvaardigheden van en de opvoedomstandigheden bij de ouders. De kinderrechter ziet dat de ouders bereid zijn om samen te werken met hulpverlening, maar om de situatie goed in te schatten en goed onderzoek te doen is een termijn van drie maanden noodzakelijk.
4.3.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
4.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Zoals hierboven benoemd, bestaan er grote zorgen over [minderjarige] . De onrustige en onveilige omstandigheden in haar nog korte leven zijn een bedreiging voor een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . Zij heeft een veilige, rustige en stabiele omgeving nodig om zich goed te ontwikkelen en moet de zorg krijgen die zij nodig heeft. De kinderrechter overweegt dat een uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg daarvoor op dit moment noodzakelijk is. Het is daarbij wel van belang dat onderzocht wordt of het noodzakelijk is dat [minderjarige] in een geheim pleeggezin verblijft. De kinderrechter overweegt dat het gezien de zeer jonge leeftijd van [minderjarige] belangrijk is dat de ouders veel uitgebreider contact met [minderjarige] kunnen hebben dan tot nu toe het geval is geweest en ook kunnen deelnemen aan haar verzorging, zodat zicht ontstaat op de opvoedcapaciteiten van de beide ouders en de interactie tussen de ouders en [minderjarige] . Voor zover dat niet mogelijk is bij een moeder-kind plaatsing moet daarvoor een alternatief worden gezocht. De eerste maanden in het leven van [minderjarige] zijn immers belangrijk voor de hechting tussen haar en haar ouders. De kinderrechter acht een termijn van drie maanden noodzakelijk om te onderzoeken of [minderjarige] weer veilig bij haar ouders kan wonen. De kinderrechter benadrukt dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend met het doel om toe te werken naar een veilige terugplaatsing. Als het eerder mogelijk is om goede afspraken te maken en de juiste hulpverlening in te zetten waardoor [minderjarige] veilig terug naar huis zou kunnen, zal de uithuisplaatsing eerder kunnen eindigen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 5 november 2024 tot 24 januari 2025;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 november 2024 tot 24 januari 2025;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, in aanwezigheid van M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 11 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.