ECLI:NL:RBDHA:2024:1858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
NL23.22773
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Guinese man met vrees voor vervolging wegens homoseksualiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 februari 2024, wordt het beroep van een Guinese man tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1985, heeft op 24 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 juli 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als verweerder aanwezig waren, maar eiser zelf niet. De rechtbank oordeelt dat, hoewel enkele klachten van eiser over de geloofwaardigheid van de afwijzing slagen, de belangrijkste elementen van ongeloofwaardigheid overeind blijven. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser over zijn hulp aan mannen die beschuldigd werden van homoseksualiteit ongeloofwaardig zijn, en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar loopt in Guinee. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart het ongegrond, waardoor hij geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22773
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L. Sinoo),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1985. Hij heeft op 24 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in 2021 tot tweemaal toe mannen geholpen die werden aangevallen of gearresteerd omdat zij ervan werden beschuldigd homoseksueel te zijn. Dat eiser hulp aan deze van homoseksualiteit beschuldigde mannen heeft geboden is publiekelijk bekend geworden en heeft geleid tot bedreiging en mishandeling van eiser. Eiser vreest vooral voor zijn vader en de
[organisatie]waar zijn vader onderdeel van uitmaakt. Eiser is daarom Guinee ontvlucht.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen wegens opkomen voor twee van homoseksualiteit betichte mannen in augustus 2021;
3. Problemen wegens opkomen voor twee van homoseksualiteit betichte mannen in oktober 2021.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het relevante element onder 1. geloofwaardig is maar dat de relevante elementen onder 2. en 3. ongeloofwaardig zijn. Verweerder wijst daarom dat de asielaanvraag af als ongegrond.1
Het eerste incident (augustus 2021)
6. Als tweede relevante element heeft verweerder problemen wegens het opkomen voor twee van homoseksualiteit betichte mannen in augustus 2021 aangemerkt. Dit relevante element is door verweerder ongeloofwaardig geacht en deze ongeloofwaardigheid is door verweerder aan de hand van diverse onderdelen uit het relaas van eiser onderbouwd. Eiser richt zich in zijn beroep op enkele van deze onderdelen en deze zullen hieronder door de rechtbank worden besproken en beoordeeld.

Tegenstrijdigheid genoemde geldbedragen

7. Er bestaat volgens verweerder onduidelijkheid over enkele door eiser tijdens de gehoren genoemde geldbedragen. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze onduidelijkheid is ontstaan doordat de gehoren niet op een zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Zo is er volgens eiser sprake van vertaalfouten. Ook is tijdens het nader gehoor gebruik gemaakt van een tolk die niet het juiste dialect sprak. Verweerder heeft dit volgens eiser impliciet toegegeven door tijdens het aanvullend gehoor gebruik te maken van een tolk die wel het dialect van eiser sprak.
8. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat eiser bij geen enkel gehoor heeft geklaagd over de aanwezige tolk en dit ook in de correcties en aanvullingen niet heeft gedaan. Verweerder wijst er in zijn verweerschrift ook op dat, voor zover er problemen waren met het verkrijgen van een tolk die het dialect van eiser sprak, er is afgezien van horen of – alsnog – een tolk is geregeld die het juiste dialect sprak. De gehoren hebben daarom aldus verweerder op een zorgvuldige manier plaatsgevonden met een tolk die het juiste dialect sprak.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht aan eiser tegenwerpt dat hij tijdens zijn gehoren heeft verklaard dat hij de tolk verstaan en begrepen heeft. Zowel in de correcties en aanvullingen bij het aanmeldgehoor, het nader gehoor en het aanvullend gehoor heeft eiser geen opmerkingen gemaakt over de bij deze gehoren aanwezige tolken. Tijdens het aanvullend gehoor is een tolk die voor eiser moeilijk verstaanbaar was vervangen tolk die voor eiser wel goed verstaanbaar was. Eiser verklaart ook alles begrepen te hebben tijdens het aanvullend gehoor. Wat eiser op de zitting heeft toegelicht over de gang van zaken tijdens de gehoren maakt dit niet anders. De wijze waarop de gehoren zijn afgenomen biedt geen aanknopingspunten voor de lezing van eiser dat deze onzorgvuldig zijn verlopen en dat er sprake is van vertaalfouten. In dat verband merkt de rechtbank op dat
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
er alleen op het punt van de geldbedragen sprake zou zijn van een vertaalfout en niet ten aanzien van de andere verklaringen die hij heeft afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunt voor de lezing van eiser dat er sprake is van vertaalfouten.
10. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder de verschillende verklaringen van eiser over de hoogte van het bedrag dat betaald moest worden, terecht als tegenstrijdig aanmerkt.
Tegenwerpingen [bijnaam]
11. In zijn beroepschrift voert eiser aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd over de hulp van [bijnaam] bij het incident in de buurt van de autostandplaats (hierna: het eerste incident). De enkele opmerking van verweerder dat
“(…) nog steeds discussie kan bestaan”is onvoldoende om te kunnen spreken van gemotiveerd ingaan op de zienswijze van eiser.
12. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om tegenstrijdigheden in zijn asielrelaas weg te nemen en dat verweerder deze tegenstrijdigheden (terecht) mocht tegenwerpen. Bovendien heeft eiser pas bij zienswijze een nadere duiding aan zijn verklaringen gegeven en niet reeds bij correcties en aanvullingen. Eiser heeft hiervoor ook geen verklaring voor gegeven.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt eiser wisselend heeft verklaard over het inroepen van de hulp van [bijnaam] . Verweerder stelt zich ook terecht op het standpunt dat eiser tijdens de gehoren is geconfronteerd2 met deze wisselende verklaringen en verzuimd heeft een deugdelijke verklaring voor zijn wisselende verklaringen te geven. De verklaringen van eiser over het inroepen van de hulp van [bijnaam] liggen niet op een lijn. Verweerder hoeft daarom het standpunt van eiser over het inroepen van de hulp van [bijnaam] niet te volgen. Dit onderdeel van het beroep slaagt niet.

[organisatie]

14. Eiser voert verder aan dat verweerder diverse tegenwerpingen ten aanzien van de verklaringen van eiser over hoe invloedrijk zijn vader was binnen
[organisatie]heeft gevolgd naar aanleiding van de zienswijze. Daarnaast zijn andere verklaringen van eiser op dit punt onvoldoende weersproken. Daarnaast voert eiser aan dat hij voldoende aannemelijk heeft verklaard over de invloedrijke rol van zijn vader binnen
[organisatie].
15. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de rol en invloed van zijn vader binnen
[organisatie]vaag en summier zijn.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de invloed van zijn vader binnen
[organisatie]vaag en summier zijn. In het nader gehoor stelt eiser weliswaar concreet dat zijn vader derde in rang is van de moslimleiders in zijn woonplaats3 maar verder blijft hij vaag
2 rapport Aanvullend gehoor, pagina 6 en 7.
3 rapport Nader gehoor, pagina 5.
over hoe invloedrijk vader precies is en ook is eiser vaag in zijn verklaringen over de invloed c.q. de autoriteit van
[organisatie]. De rechtbank stelt in dit verband ook vast dat eiser geen verbeteringen heeft aangebracht of meer uitleg gegeven heeft via de door hem ingediende correcties en aanvullingen.
17. De rechtbank stelt vast dat eiser in het aanvullend gehoor4 weliswaar nadere uitleg geeft, maar verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat deze verklaringen vaag en summier zijn. Eiser benoemt de aandachtsgebieden waarvoor zijn vader binnen
[organisatie]verantwoordelijk zou zijn zoals ramadan, Arabische scholen en (toepassing van) de Sharia. Deze genoemde aandachtsgebieden heeft verweerder niet ten onrechte vaag en summier kunnen vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beschikking van verweerder op dit punt standhouden en is het beroep van eiser ongegrond.

Afwezigheid gevolgen

18. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen ook heeft tegengeworpen dat eiser ondanks doodsbedreigingen nog maandenlang in zijn eigen huis bleef. Eiser heeft hiertegen geen gronden gericht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deze afwezigheid van gevolgen aan eiser mocht tegenwerpen.
Naam van [bijnaam] en mishandeling van eiser
19. Eiser voert in beroep ook aan dat ten onrechte door verweerder wordt tegengeworpen dat hij de echte naam van [bijnaam] niet kent. Verweerder geeft immers zelf – terecht – aan dat eiser uit een cultuur komt waar namen niet belangrijk zijn. Verweerder kan daarom niet blijven tegenwerpen dat eiser de naam van [bijnaam] niet kent. Dat eiser en [bijnaam] elkaar al vele jaren kennen rechtvaardigt deze tegenwerping evenmin.
19. In zijn verweerschrift stelt verweerder dat namen in de cultuur van eiser ook belangrijk kunnen zijn en dat eiser in staat is om de namen van veel andere betrokkenen wel te noemen. Daarom mag aan eiser tegengeworpen worden dat hij de naam van [bijnaam] (iemand die hij al 10 jaar kent) niet kan noemen.
21. De rechtbank volgt eisers standpunt dat verweerder hem ten onrechte tegenwerpt dat hij de naam van [bijnaam] niet kent. Redengevend hiervoor is dat het enkele feit dat eiser de namen van andere betrokkenen wel kent en kan benoemen niet noodzakelijkerwijs inhoudt dat eiser van alle betrokkenen de namen kan noemen. Ook heeft verweerder niet alle relevante omstandigheden en verklaringen van eiser kenbaar in de besluitvorming betrokken.
21. Uit de verklaringen van eiser tijdens het aanvullend gehoor blijkt dat eiser en [bijnaam] elkaar weliswaar 10 jaar kennen, maar dat er geen sprake is van een intensieve vriendschap.5 Het contact tussen eiser en [bijnaam] is ooit ontstaan omdat eiser de telefoon van [bijnaam] heeft gerepareerd. Eiser en [bijnaam] kunnen goed met elkaar opschieten en zijn enthousiast als ze elkaar ontmoeten, maar van een echte vriendschap
4 rapport Aanvullend gehoor, pagina 35 en 36.
5 rapport Aanvullend gehoor, pagina 5 en 6.
blijkt niet. Daarnaast kan uit de verklaringen van eiser worden opgemaakt dat [bijnaam] een bekende verschijning in hun woonplaats is. Eiser heeft hier over gezegd: “
is één van de sterkere mannen van [woonplaats]. Iedereen kent hem”.6 Daarnaast geniet [bijnaam] bekendheid als ordehandhaver bij de autostandplaats.7 Gelet op de verklaringen van eiser alsmede gelet op de algehele context van zijn verklaringen kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer op het standpunt stellen dat van eiser verwacht mag worden dat hij de (echte) naam van [bijnaam] kan benoemen.
23. Eiser stelt zich in beroep ook op het standpunt dat hij consistent heeft verklaard over de door hem ondergane mishandeling en hier geen belangrijke informatie over heeft achtergehouden. Eiser is vanaf het eerste moment duidelijk geweest wie de mishandeling gepleegd hebben en dat 1 oom zich pas later bij de daders van de mishandeling heeft gevoegd. Bovendien laat verweerder de tegenwerpingen voor wat betreft het aandeel van de vader van eiser in de mishandeling vallen waardoor het bestreden besluit ten aanzien van de mishandeling onvoldoende is gemotiveerd.
23. Volgens verweerder zijn de tegengeworpen tegenstijdigheden voldoende onderbouwd en verzuimt eiser om deze te weerleggen. Bovendien verzuimt eiser een deugdelijke verklaring te geven voor het niet eenduidig en inzichtelijk verklaren tijdens de gehoren.
25. Eiser heeft tijdens het nader gehoor uit eigen beweging over de door hem ondergane mishandeling verklaard en tijdens het aanvullend gehoor is eiser daarover bevraagd. Daarnaast heeft eiser in de correcties en aanvullingen verbeteringen aangebracht in wat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht aanvoert dat zijn verklaringen over de mishandeling consistent zijn. Eiser verklaart eenduidig over wie de mishandeling hebben gepleegd en nuanceert de rol van 1 oom die pas later aanwezig was en om die reden niet (daadwerkelijk) heeft deelgenomen aan de mishandeling. Eiser heeft ook uitgelegd dat deze oom niet kon deelnemen omdat hij gelijktijdig arriveerde met een buurvrouw die eiser in bescherming nam.8 Deze verklaringen van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk. Van tegenstrijdigheden alsmede het afleggen van wisselende verklaringen is geen sprake.

(Tussen)conclusie: geloofwaardigheid eerste incident

26. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser, voor zover zich dat richt tegen het ongeloofwaardig bevinden van het eerste incident door verweerder, niet slaagt. Hoewel eiser terecht in beroep heeft geklaagd over twee tegenwerpingen van verweerder, ziet de rechtbank daarin geen aanleiding om te oordelen dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser het eerste incident niet geloofwaardig heeft weten te maken gelet op de onderdelen van eisers verklaringen die verweerder terecht tegenstrijdig of ongeloofwaardig heeft gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de ongeloofwaardigheid van het eerste incident voldoende gemotiveerd.
6 rapport Aanvullend gehoor, pagina 12.
7 rapport Aanvullend gehoor, pagina 6.
8 rapport Aanvullend gehoor, pagina 17, 18 en 19.
Het tweede incident (oktober 2021)
27. Als derde relevante element heeft verweerder problemen wegens het opkomen voor twee van homoseksualiteit betichte mannen in oktober 2021 aangemerkt. Dit relevante element is door verweerder ongeloofwaardig geacht en deze ongeloofwaardigheid is door verweerder aan de hand van diverse onderdelen uit het relaas van eiser onderbouwd. Eiser richt zich in zijn beroep tegen de door verweerder verwachte terughoudendheid. Dit onderdeel van het beroep zal daarom hieronder door de rechtbank worden besproken en beoordeeld.

Terughoudendheid bij hulp aan homoseksuele mannen

28. Eiser voert in deze beroepsgrond aan dat voor hem niet aanstonds duidelijk behoefde te zijn dat zijn hulp aan homoseksuele mannen publiekelijk bekend zou worden. Verweerder heeft de tegenwerping op dit punt onvoldoende onderbouwd en verweerder miskent dat eiser de gevolgen van zijn handelen niet kon overzien. Verweerder gaat ook ten onrechte voorbij aan het rechtvaardigheidsgevoel van eiser.
28. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser, na wat rond het eerste incident is voorgevallen, wel kon voorzien dat hulp aan homoseksuelen publiekelijk bekend zou worden. Daarnaast is verweerder in het bestreden besluit (pagina 5 en 6) wel ingegaan op het rechtvaardigheidsgevoel van eiser.
30. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verweerder de gevolgen van zijn handelen kon overzien en er rekening mee diende te houden, na het eerste incident, dat hulp bieden aan homoseksuelen publiekelijk bekend zou worden. De rechtbank gaat hierbij uit van verklaringen van eiser die hij tijdens het aanvullend gehoor9 heeft afgelegd:

Is het gebruikelijk dat de procureur zich moet verantwoorden tegenover de islamitische gemeenschap?
De procureur moet heel eerlijk en open zijn, en vertellen wie de garantie heeft genomen en wanneer het proces plaatsvindt.”;
“Is het strafbaar in Guinee om homoseksuelen te helpen? Je krijgt dezelfde straf als de homo. De straf is hetzelfde.
Dat staat in de wet?
Ja. Dat staat er niet letterlijk in, maar bijvoorbeeld iemand die steelt en dat wat hij heeft gestolen aan iemand geeft om het te bewaren, dan krijg je ook dezelfde straf, de dief en de aannemer. Het staat niet in de wet, maar het is vergelijkbaar.”
31. Uit de hiervoor aangehaalde verklaringen mocht verweerder terecht afleiden dat eiser op de hoogte was van de risico’s van zijn handelen en/of dat eiser deze risico’s aanstonds duidelijk konden zijn. De rechtbank betrekt hier ook bij dat eiser in eerste
9 rapport Aanvullend gehoor, pagina 29 en 32.
instantie twijfelde10 of hij hulp zou bieden, mede naar aanleiding van het eerste incident. De uitleg die eiser geeft om uiteindelijk alsnog te helpen, namelijk dat [A] moeder om hulp vroeg, overtuigt niet.
32. De rechtbank merkt op dat verweerder de ongeloofwaardigheid van het tweede incident niet alleen onderbouwt met de van eiser te verwachten terughoudendheid. Gelet op het voornemen11 betrekt verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling ook het ontbreken van documenten die het tweede incident onderbouwen en de niet te volgen verklaringen van eiser over zijn vlucht. Tegen deze elementen van de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft eiser geen beroepsgronden gericht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder deze onderdelen niet ten onrechte bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken en aan eiser mocht tegenwerpen.
32. Deze beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

34. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank eiser volgen op bepaalde punten in zijn beroep. Zoals in de tussenconclusie hiervoor al is overwogen, betekent dit niet dat verweerder het relaas van eiser over het eerste incident niet ongeloofwaardig mocht vinden. Dit omdat er elementen van de onderbouwing van de ongeloofwaardigheid overeind blijven. Het opnieuw nemen van een groot en voorzienbaar risico door homoseksuelen hulp te bieden bij het tweede incident, heeft verweerder ook naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden tegengeworpen.
34. Het beroep is dan ook ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser geen vergoeding van de proceskosten.
10 rapport Nader gehoor, pagina 6 en 7 en rapport Aanvullend gehoor, pagina 26 en 27.
11 Voornemen 21 juni 2023, pagina 10 en 11.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 februari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.