ECLI:NL:RBDHA:2024:18579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/09/671141 /FA RK 24-5909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd over minderjarigen na complexe problematiek

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze beëindiging, omdat er ernstige zorgen waren over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de benodigde zorg en opvoeding te bieden, ondanks eerdere hulpverleningstrajecten die niet tot verbetering hebben geleid. De kinderen zijn sinds maart 2022 uit huis geplaatst en verblijven momenteel op behandelgroepen waar zij de nodige ondersteuning ontvangen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid en stabiliteit te bieden door het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling als voogd aan te stellen. De ouders blijven betrokken bij de kinderen, maar hebben geen beslissingsbevoegdheid meer. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is om hen de continuïteit en stabiliteit te bieden die zij nodig hebben.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/671141 /FA RK 24-5909
Datum uitspraak: 5 november 2024

Beschikking van de meervoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogd

in de zaak naar aanleiding van het op 12 augustus 2024 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.A. Ray te Rotterdam;

[de vader] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D. Vurdelja te Den Haag;

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift van de vader van 21 oktober 2024;
  • het verweerschrift van de moeder van 21 oktober 2024.
Op 24 oktober 2024 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam 1] , namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 2] , namens de Raad.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter van de rechtbank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 22 februari 2025.
  • De rechtbank heeft bij beschikking van 25 juni 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 22 februari 2025.
  • De rechtbank heeft bij beschikking van 25 juni 2024 een machtiging verleend om [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 22 februari 2025.

Verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder en de vader te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De Raad heeft het verzoek tot gezagsbeëindiging als volgt gemotiveerd. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele, cognitieve en seksuele ontwikkeling van de kinderen. Beide kinderen hebben complexe problematiek en zij functioneren sociaal-emotioneel gezien op een lager niveau dan normaal. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierdoor bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en structuur. Het is daarom belangrijk dat de kinderen worden omringd door opvoeders die aan hun specifieke opvoedvragen en het bovengemiddeld opvoedingsklimaat kunnen voldoen. Het lukt de ouders onvoldoende om hieraan tegemoet te komen. Dit komt onder meer doordat zij onvoldoende inzicht hebben in wat er voor henzelf als ouders nodig is om te kunnen voorzien in de opvoedbehoeften van de kinderen. De hulpverlening voor de ouders komt hierdoor niet tot nauwelijks van de grond. De kinderen wonen al sinds maart 2022 niet meer thuis. Sinds mei 2022 verblijft [minderjarige 1] op een behandelgroep van [instelling] en daar zit zij op haar plek. [minderjarige 2] verblijft sinds begin juni 2024 op een behandelgroep van [stichting] , omdat haar toenmalige plaatsing in het gezinshuis niet meer passend bleek voor haar persoonlijke problematiek. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen op hun behandelgroep allebei passende hulpverlening en zij zetten daar kleine stapjes vooruit. De kinderen ervaren onduidelijkheid ten aanzien van hun toekomstperspectief. Vooral [minderjarige 1] heeft hier last van en lijkt hierdoor onrust te ervaren. Verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, waardoor de verblijfplaats van de kinderen jaarlijks ter discussie wordt gesteld, houden deze onrust in stand. Het is van belang dat de kinderen continuïteit en stabiliteit ervaren in hun verblijfplaats zodat zij kunnen toekomen aan de behandeling. De samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders verloopt moeizaam. Hoewel de ouders zich niet altijd gehoord voelen en het niet overal mee eens zijn, is het positief dat zij wel toestemming geven voor de benodigde hulpverlening. De kinderen zien de ouders om de twee weken en zij zien de ouders graag. De ouders zetten zich in voor de begeleide bezoekmomenten en laten zich aansturen door de begeleiders. Het is belangrijk dat de gecertificeerde instelling de ouders blijft betrekken bij de kinderen en dat de ouders worden begeleid in het vervullen van hun rol als ouder op afstand. Daarbij dient er vanuit de hulpverlening aandacht te zijn voor het mogelijk uitbreiden van de contactmomenten tussen de ouders en de kinderen.
Gelet op het voorgaande moet het voor de kinderen duidelijk worden dat zij niet bij de ouders zullen opgroeien en dat de ouders geen beslissingen over hen zullen nemen. Een beëindiging van het gezag van de vader en de moeder biedt de kinderen deze duidelijkheid. De Raad acht het daarbij in het belang van de kinderen om de voogdij bij de gecertificeerde instelling te beleggen.

Standpunten

De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek tot gezagsbeëindiging van de Raad. De problematiek van de kinderen brengt mee dat zij intensieve en deskundige begeleiding nodig hebben. In de beschikking van 25 juni 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opvoedvisie van de gecertificeerde instelling dat er niet meer kan of moet worden gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen op goede gronden is genomen. Het
perspectief van de kinderen ligt niet langer bij (één van) de ouders. Hoewel de samenwerking met de ouders wisselend verloopt, hebben er na de bekrachtiging van de opvoedvisie een aantal constructieve overleggen plaatsgevonden. De afgelopen periode is echter meerdere keren gebleken dat (voornamelijk) de moeder ineens een andere opstelling kan innemen en de ernst van de problematiek van de kinderen en de noodzaak van de maatregelen kan betwisten. Het is onwenselijk dat het perspectief van de kinderen jaarlijks ter discussie kan worden gesteld bij verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, omdat dit voor veel onzekerheid zal zorgen bij de kinderen. Het is in het belang van de kinderen dat voor hen rust ontstaat ten aanzien van hun opvoedsituatie. Het is duidelijk dat [minderjarige 1] niet tot haar meerderjarigheid op de huidige groep kan blijven, maar
een overplaatsing zal niet al op korte termijn plaatsvinden. Ook als het gezag van de ouders wordt beëindigd, zullen de ouders betrokken blijven worden bij en uitgenodigd worden voor de overleggen met de hulpverlening.
Door en namens de moeder wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. Volgens de moeder is er geen noodzaak om haar gezag te beëindigen, omdat zij overal aan meewerkt. De moeder staat achter het perspectief van de kinderen en zij erkent dat het beter is voor de kinderen als zij elders opgroeien. Zij ziet dat de kinderen het goed hebben op hun huidige woonplekken. De moeder maakt daarbij wel de kanttekening dat [minderjarige 1] niet op haar huidige groep kan blijven. Zij moet worden overgeplaatst. Die overplaatsing zal ook weer voor onrust zorgen, dus een gezagsbeëindiging zal geen einde maken aan onrust en onduidelijkheid.
De moeder is ervan overtuigd dat de kinderen ooit weer bij haar terugkomen, maar heeft daarbij geen leeftijd of precies moment genoemd. De samenwerking met de gecertificeerde instelling verloopt inmiddels weer goed. Het is belangrijk dat er ‘checks and balances’ blijven bestaan waarbij getoetst wordt of de plaatsing van de kinderen en de ingezette hulpverlening goed verloopt. De zittingen over jaarlijkse verlengingen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voorzien daarin. Bij een beëindiging van het gezag zijn er geen vaste toetsmomenten meer. Er is geen sprake van een dusdanig ernstige ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen dat een gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De moeder verzoekt om het verzoek van de Raad af te wijzen.
Door en namens de vader wordt verweer gevoerd tegen het verzoek. De verschillende plekken waar de kinderen de afgelopen jaren zijn geplaatst hebben de kinderen geen goed gedaan en de ouders hebben daar terecht vraagtekens bij gezet. De vader vindt het fijn dat de kinderen inmiddels op een plek zitten waar zij het goed doen en hij hoopt dat hij de kinderen vaker kan zien. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zien elkaar slechts één uur per vier weken. De vader hoopt dat die contactmomenten ook kunnen worden uitgebreid. Hoewel de samenwerking met de gecertificeerde instelling wisselend verloopt, erkent de vader dat hulpverlening voor de kinderen nodig is en werkt hij hier aan mee. Kort voor de zitting heeft er een constructief gesprek plaatsgevonden met de gecertificeerde instelling en de vader hoopt dat deze lijn wordt doorgezet. Gelet op de meewerkende houding van de vader is beëindiging van zijn gezag niet noodzakelijk. Omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging verzoekt de vader het verzoek af te wijzen.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. De rechter zal op grond van alle omstandigheden van het geval moeten beoordelen of een gezagsbeëindigende maatregel aan de orde is. Daarbij is van belang dat artikel 8 EVRM onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind om zich te ontwikkelen in een gezonde omgeving voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de ouders een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de ingediende stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat er bij de kinderen sprake is van complexe gedragsproblematiek. Daarnaast functioneren de kinderen sociaal-emotioneel gezien op het niveau van een kind van ongeveer anderhalf jaar. De kinderen hebben daardoor intensieve zorg en extra begeleiding en ondersteuning nodig. Het lukt de ouders onvoldoende om tegemoet te komen aan deze bovengemiddelde opvoedvraag van de kinderen. In maart 2022 zijn de kinderen (met spoed) uit huis geplaatst, vanwege zorgen over hun veiligheid in de thuissituatie bij de moeder. Voordien is jarenlang voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] individueel en in de thuissituatie hulpverlening ingezet, maar zonder resultaat. Gedurende de ondertoezichtstelling zijn er verschillende vormen van hulpverlening ingezet om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders en mogelijke thuisplaatsing van de kinderen te onderzoeken. Al deze hulpverleningstrajecten zijn ofwel voortijdig gestopt of hebben onvoldoende tot verbetering van de situatie geleid. Een veilig opvoedklimaat voor de kinderen bij de moeder thuis kan hierdoor niet worden gewaarborgd. Dit heeft ertoe geleid dat de gecertificeerde instelling een beslissing heeft genomen over het perspectief van de kinderen, die inhoudt dat er niet meer wordt gewerkt aan een terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank heeft in de beschikking van 25 juni 2024 deze opvoedvisie van de gecertificeerde instelling onderschreven.
Er zijn nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, gelet op hun complexe problematiek. Hoewel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kleine stapjes maken op de behandelgroepen waar zij verblijven, is de gerechtvaardigde verwachting dat zij blijvend intensieve ondersteuning nodig zullen hebben. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het de ouders binnen een afzienbare termijn gaat lukken om deze intensieve zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen en constateert daarom dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing hebben naar hun aard echter een tijdelijk karakter, waarbij er toegewerkt dient te worden naar een situatie waarin de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding bij de ouders ligt. Gezien de huidige situatie waarin het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer thuis ligt, zijn dit niet meer de geëigende maatregelen.
Sinds de uithuisplaatsing hebben de kinderen op verschillende plekken verbleven. Hoewel overplaatsingen niet bevorderlijk zijn voor de continuïteit en stabiliteit, zitten zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] inmiddels op een plek waar zij het goed doen. De vader en de moeder zien dat ook zo en zij ondersteunen de plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderen, en voornamelijk [minderjarige 1] , ervaren echter wel onduidelijkheid over hun perspectief. [minderjarige 1] stelt veel vragen over haar situatie en lijkt hierdoor veel onrust te ervaren. De kinderen hebben dan ook behoefte aan en belang bij duidelijkheid, continuïteit en stabiliteit in de zorg en opvoeding.
De rechtbank overweegt dat het geen optie is om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing door te laten lopen met behoud van het gezag door de vader en de moeder. Omdat in dat geval -ondanks het genomen perspectiefbesluit- jaarlijks de uithuisplaatsing van de kinderen ter discussie zal staan, is het voorzienbaar dat deze zittingen onrust op zullen leveren voor de kinderen. [minderjarige 1] en op termijn ook [minderjarige 2] zullen voorafgaand aan de zittingen worden uitgenodigd voor een kindgesprek om hun mening daarover kenbaar te maken. Daardoor zullen zij ieder jaar weer geconfronteerd worden met het gegeven dat er een beslissing genomen moet gaan worden over waar en met wie zij opgroeien. De rechtbank is net als de Raad en de gecertificeerde instelling van oordeel dat de jaarlijkse verlengingen van maatregelen tot onrust en belasting van de kinderen zal leiden. De kinderen hebben echter juist rust en stabiliteit nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen en hun behandelingen aan te gaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het beëindigen van het gezag van de vader en de moeder noodzakelijk is met het oog op de belangen van de kinderen. Voor zowel de kinderen als de ouders zal er dan blijvende duidelijkheid ontstaan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet meer thuis zullen opgroeien en dat de ouders niet meer verantwoordelijk zijn voor het nemen van belangrijke beslissingen over de kinderen. De rechtbank benadrukt daarbij dat een gezagsbeëindiging niet betekent dat de ouders geen belangrijke rol meer spelen in het leven van de kinderen. Als juridische ouders hebben zij recht op omgang en informatie en zullen zij, zoals de gecertificeerde instelling ter zitting naar voren heeft gebracht, betrokken blijven bij beslissingen rondom de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting toegezegd dat er reguliere evaluatiemomenten blijven bestaan, waarbij de ouders in de gelegenheid worden gesteld om hun visie te geven. Verder is het belangrijk dat blijvende aandacht is voor de mogelijkheden tot het uitbreiden van de omgang tussen de ouders en de kinderen en de kinderen onderling.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader en de moeder toewijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de gecertificeerde instelling als neutrale partij met de voogdij wordt belast. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te aanvaarden. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie beslissingen nemen in het belang van de kinderen en zicht houden op het inzetten van de juiste behandeling. Hoewel de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders in het verleden wisselend is verlopen, heeft er recent een constructief gesprek met de ouders plaatsgevonden. Alle betrokkenen zijn hierover positief. Het is in het belang van de kinderen dat deze positieve lijn wordt voortgezet.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
- [de moeder] , geboren op [geboortedatum 3] 1985 te [geboorteplaats 2] ,
en
de vader:
- [de vader] , geboren op [geboortedatum 4] 1971 te [geboorteplaats 1] ,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2012 in [geboorteplaats 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024 door mrs. M.M.C. Limbeek, M.F. Baaij en A.M.A. Keulen, tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 5 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.