In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen EU-TAX B.V. en twee gedaagde partijen, [gedaagde partij, sub 1] en [handelsnaam 2]. EU-TAX vorderde inzage in documenten, een verklaring voor recht dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door een Vaststellingsovereenkomst te overtreden, en schadevergoeding. De procedure begon met een dagvaarding op 5 juni 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord en aanvullende producties van beide partijen. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 oktober 2024, waarbij de gemachtigde van EU-TAX en de gedaagden in persoon aanwezig waren. Tijdens de behandeling werd geen schikking bereikt.
De kantonrechter oordeelde dat EU-TAX onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd om haar vorderingen te onderbouwen. De vordering tot inzage in documenten werd afgewezen omdat deze te onbepaald was en leek op een 'fishing expedition'. Ook de vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van onrechtmatig handelen door de gedaagden. De kantonrechter benadrukte dat in het Nederlandse procesrecht geen plaats is voor procederen op basis van vermoedens. EU-TAX werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die in totaal € 677,- bedroegen.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat alle vorderingen van EU-TAX worden afgewezen, en dat zij de proceskosten moet vergoeden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.