ECLI:NL:RBDHA:2024:18548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/09/671381 / KG ZA 24-769
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de bank om een basisbankrekening te verstrekken aan een voormalig veroordeelde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een voormalig veroordeelde, en DE VOLKSBANK N.V. [eiser] vorderde dat de bank hem een basisbankrekening zou verstrekken, onder voorwaarden van Budgetbeheer of andere voorwaarden die de voorzieningenrechter rechtvaardig achtte. De bank had de aanvraag voor de basisbankrekening geweigerd, onder andere omdat [eiser] op de OFAC-sanctielijst staat en omdat de bank niet kon voldoen aan haar verplichtingen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank voldoende redenen had om de aanvraag te weigeren, waaronder het feit dat [eiser] niet had voldaan aan de informatieverplichtingen die de bank nodig had om haar cliëntonderzoek af te ronden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering van de bank niet onredelijk was en dat de vordering van [eiser] moest worden afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de bank, die in totaal € 1.973,-- bedroegen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/671381 / KG ZA 24-769
Vonnis in kort geding van 12 november 2024
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N. Broeren te Tilburg,
tegen:
DE VOLKSBANK N.V.te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.B.F. Lambie te Utrecht.
Partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de bank’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2024 met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de akte overlegging producties met producties 13 tot en met 17 namens [eiser] .
1.2.
Op 23 september 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens de zitting hebben partijen de voorzieningenrechter verzocht om de zaak aan te houden, zodat zij met elkaar in overleg konden treden over het bereiken over een minnelijke regeling. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek gehonoreerd. Verder heeft de voorzieningenrechter bepaald dat, als partijen geen regeling zouden bereiken, de mondelinge behandeling zou worden voorgezet op 29 oktober 2024.
1.3.
Partijen hebben geen regeling bereikt en de mondelinge behandeling is op 29 oktober 2024 voortgezet. Voorafgaand aan die voortzetting hebben partijen nog aanvullende stukken ingediend. [eiser] heeft een akte ingediend met producties 18 tot en met 20 en de bank heeft producties 8 tot en met 12 ingediend. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten verder toegelicht. De bank heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnotitie. Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en op grond van wat er tijdens de zitting is besproken wordt in dit kort geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) en bestuurder van [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ). [bedrijfsnaam 1] is bestuurder en aandeelhouder van [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) en van [bedrijfsnaam 4] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 4] ). [bedrijfsnaam 3] is aandeelhouder van [bedrijfsnaam 2] . [eiser] is verder de ‘ultimate beneficial owner’ (hierna: UBO) van [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] .
2.2.
[eiser] hield tot begin 2023 een betaalrekening aan bij de bank.
2.3.
Bij vonnis van 16 december 2020 is [eiser] door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar (waarvan 435 dagen voorwaardelijk) en een taakstraf van 180 uur vanwege de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.4.
Op 9 november 2022 is [eiser] door de Amerikaanse sanctieautoriteit Office of Foreign Assets Control (hierna: OFAC) aangewezen als ‘specially designated national’ (SDN) op grond van het sanctieprogramma “
Imposing Sanctions on Foreign Persons Involved in the Global Illicit Drug Trade, Executive Order 14059”. Verder staan [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] genoemd in de openbare informatie van het U.S. Department of the Treasury, waarin onder andere het volgende staat vermeld:

Bank transfer accounts listed on therealrc.com belonged to [eiser] , as well as Best
Sport Company-a Dutch company owned by [eiser] and used by [bedrijfsnaam 3] to
launder drug trafficking proceeds from therealrc.com.
en

Also designated are Netherlands-based companies [bedrijfsnaam 5] B.V., [bedrijfsnaam 6] B.V, [bedrijfsnaam 7] , [bedrijfsnaam 3] B.V., and [bedrijfsnaam 2] B.V., which were
designated for being owned, controlled, or directed by, or having acted or purported to
act for on behalf of, directly or indirectly, [bedrijfsnaam 3] . In addition, [bedrijfsnaam 1] B.V. and
[bedrijfsnaam 2] were designated for being owned, controlled, or directed by, or
having acted or purported to act for on behalf of, directly or indirectly, [eiser] .
2.5.
Bij brief van 4 januari 2023 heeft de bank aan [eiser] bericht dat zij de betaalrekening opheft en de cliëntrelatie met [eiser] beëindigt. In deze brief staat, voor zover in deze zaak relevant, de volgende tekst:

(…)Waarom heffen we uw rekeningen op?
Sinds 16 november 2022 hebben wij meerdere keren contact met u gezocht om een volledig en duidelijk klantbeeld van u te krijgen. We hebben u gevraagd om gegevens op te sturen, maar die hebben we niet gekregen. We hebben daardoor niet genoeg gegevens om aan onze verplichtingen te voldoen. Daarom heffen we uw rekeningen op en beëindigen we de klantrelatie met u. Dat staat in artikel 5 lid 3 van de Wwft, artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden , artikel 21 Reglement Privérekening en artikel 13 Reglement Spaarrekeningen. De Wwft verplicht ons namelijk op grond van artikel 5 lid 3 van de Wwft om de klantrelatie te beëindigen als SNS niet voldoet aan artikel 3 eerste tot en met vierde en veertiende lid onderdeel a van de Wwft. (…)
2.6.
Op 16 januari 2023 is [eiser] door het gerechtshof Den Haag in het hoger beroep van de onder 2.3 genoemde uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden (waarvan 15 voorwaardelijk) en een taakstraf van 140 uur, vanwege de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband.
2.7.
Bij brief van 8 mei 2023 heeft de advocaat van [eiser] aan de bank verzocht om in overleg te treden over hoe bewerkstelligd kan worden dat [eiser] de beschikking krijgt over een bankrekening en welke voorwaarden daarvoor gelden.
2.8.
Partijen hebben daarover gecorrespondeerd en dat heeft ertoe geleid dat de advocaat van [eiser] op 2 juni 2023 een aanvraagformulier voor een basisbankrekening onder het ‘Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten’ (hierna: het Convenant Basisbankrekening) bij de bank heeft ingediend. De bank heeft diverse vragen gesteld over de gegevens die [eiser] in dat kader heeft aangeleverd. Dat heeft geresulteerd in een brief van 22 januari 2024, waarin de bank in totaal twintig vragen (met diverse subvragen) aan [eiser] heeft gesteld. De vragen hebben, samengevat, betrekking op:
  • i) de hulpverleningsinstantie die de rekening van [eiser] gaat beheren;
  • ii) de inkomsten van [eiser] ;
  • iii) verschillende transacties die in de periode van september 2020 tot en met oktober 2022 hebben plaatsgevonden van en naar de rekening van [eiser] ;
  • iv) de binnen- en buitenlandse geldstromen die over de rekening van [eiser] gaan lopen;
  • v) een krantenartikel van Het Brabants Dagblad van 16 december 2020 met titel “
  • vi) een publicatie van 9 november 2022 op de website van the US Department of the Treasury met titel “
  • vii) de vraag of [eiser] de afgelopen vijf jaar te maken heeft gehad met politie en justitie;
  • viii) de financiële instelling waar [eiser] voorheen bankzaken deed.
In deze brief van 22 januari 2024 staat verder, voor zover nu relevant, het volgende vermeld

Eerder stuurde u ons namens uw advocaat een aanvraag voor een convenantrekening. Naar
aanleiding van de reactie van uw advocaat hebben wij een aantal aanvullende vragen. In deze brief leest u waarom we dit vragen en hoe u de aanvullende gegevens kunt aanleveren.
Waarom stellen we u vragen over uw gegevens?
Als bank hebben we een grote verantwoordelijkheid. We beheren namelijk het geld van veel mensen en bedrijven in Nederland. We willen de mensen en bedrijven voor wie we dat doen, goed kennen en zijn ze volgens artikel 3 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) ook verplicht te onderzoeken. Vertrouwen en veiligheid zijn belangrijk. Daarom checken we de gegevens en/of overboekingen van onze klanten. We bekijken dan of informatie die we volgens deze wet en onze voorwaarden nodig hebben in onze administratie zit. Van u missen we nog gegevens.
(…)
Wat willen we precies weten?
In onze brief van 4 januari 2023 hebben wij aangegeven dat u niet heeft meegewerkt aan het
klantenonderzoek, wij kunnen daardoor niet voldoen aan onze wettelijke verplichtingen (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering) en we de klantrelatie met u beëindigen. In artikel 4:71g van de Wet op Financieel toezicht staat dat de bank weigert om een basis betaalrekening te openen, indien de bank bij het openen daarvan niet kan voldoen aan de bij of krachtens de Wwft gestelde eisen. Op grond van punt 4.1 Van het Convenant inzake een Pakket Primaire Betaaldiensten ('convenant basisbetaalrekening') mag de aanvraag geweigerd worden vanwege negatieve antecedenten, bijvoorbeeld indien de klant betrokken is bij het witwassen van geld, tenzij de aanvraag via een erkende hulpverleningsinstantie gedaan wordt. In dat geval dient de betaalrekening door de hulpverleningsinstantie te worden beheerd. Op 2 juni 2023 heeft uw advocaat (dhr. N Broeren) een aanvraagformulier voor een betaalrekening onder het convenant in zake een pakket primaire betaaldiensten aangeleverd. Uw advocaat heeft aangegeven dat u niet bekend bent bij enige erkende hulpverleningsinstantie en dat er geen erkende hulpverleningsinstantie is die u kunt helpen. Volgens de website van basisbankrekening kunt u voor hulp, bijvoorbeeld, terecht bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en Reclassering Nederland.
(…)
De Volksbank moet voldoen aan relevante (inter)nationale wet- en regelgeving en filtert daarom klanten en buitenlandse transacties tegen alle Office of Foreign Assets Control (OFAC) lijsten ten einde er voor te zorgen dat niet in strijd wordt gehandeld met sanctiemaatregelen zoals uitgevaardigd door OFAC. Op 9 november 2022 bent u door de OFAC toegevoegd aan de lijst met geblokkeerde personen. Gezien de aanleiding waardoor u bent toegevoegd aan deze OFAC lijst en op basis van uw rekeninggebruik, hebben we ernstige vermoedens dat u in strijd handelt met artikel 2 lid 2 van de Algemene bankvoorwaarden en artikel 15 van het Reglement Privérekening. (…)
2.9.
Op 17 februari 2024 heeft [eiser] wederom een aanvraag bij de bank gedaan voor een basisbankrekening onder het Convenant Basisbankrekening. In het aanvraagformulier staat vermeld dat [eiser] zal worden begeleid door Budgetbeheer Groep B.V. (hierna: Budgetbeheer). Als bijlage bij dit aanvraagformulier is een ‘machtiging financieel beheer’ gevoegd die zowel door [eiser] als namens Budgetbeheer is ondertekend.
2.10.
In een brief van 25 april 2024 heeft de bank aan [eiser] bericht dat zij de aanvraag voor de basisbankrekening niet kan accepteren. In deze brief staat, voor zover nu relevant, de volgende passage:

(…) Omdat u niet heeft meegewerkt aan het klantonderzoek kunnen wij niet voldoen aan onze wettelijke verplichtingen (Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering) en kunnen we geen klantrelatie met u aangaan.
In artikel 4:71g van de Wet op Financieel toezicht dat de bank weigert om een basisbetaalrekening te openen, indien de bank niet kan voldoen aan de of krachtens de Wwft gestelde eisen. Op grond van 4.1 van het Convenant inzake een Pakket Primaire Betaaldiensten (‘convenant betaalrekening’) mag de aanvraag geweigerd worden vanwege negatieve antecedenten, bijvoorbeeld indien de klant betrokken is geweest bij het witwassen van geld, tenzij de aanvraag via een erkende hulpverleningsinstantie gedaan wordt. In dat geval dient de betaalrekening door de hulpverleningsinstantie te worden beheerd. Uit uw convenantaanvraag vraag 4a van 17 februari 2024 blijkt dat er een overeenkomst is met de Budgetbeheer Groep te Deventer. Echter, hierop staat dat de beheersovereenkomst ten alle tijden door u kan worden opgezegd. Dit is voor ons acceptabel.
Wij blijven bij ons standpunt dat wij uw aanvraag voor de convenantrekening zoals deze nu is ingediend niet kunnen accepteren. Dit omdat er sprake is van negatieve antecedenten, een adequate beheerregeling tussen u en een erkende hulpverleningsinstantie ontbreekt. Tevens kunnen wij door het uitblijven van uw reactie op onze vragen bij het openen van de convenantrekening niet voldoen aan de bij of krachtens de Wwft gestelde eisen. (…)
2.11.
Op 17 mei 2024 heeft [eiser] de bank in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de bank wordt bevolen om – onder voorwaarden van Budgetbeheer of voorwaarden die de voorzieningenrechter rechtvaardig acht – een basisbankrekening aan [eiser] verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024. Tijdens de zitting hebben partijen aangegeven dat zij in overleg wilden treden om tot een oplossing van het geschil te komen. De zaak is daarom geroyeerd.
2.12.
De volgende dag, op 31 mei 2024, heeft de advocaat van [eiser] namens hem per e-mail een reactie gestuurd op de vragen die de bank in haar brief van 22 januari 2024 heeft gesteld.
2.13.
De bank heeft daarop gereageerd bij brief van 12 juni 2024, waarin de bank aanvullende vragen heeft gesteld. Bij e-mail van 18 juni 2024 heeft [eiser] middels zijn advocaat een reactie gegeven op deze vragen. De bank heeft vervolgens bij brief van 3 juli 2024 de volgende aanvullende vragen gesteld:

1) In uw reactie op 18 juni 2024 geeft u aan dat al uw bedrijfsactiviteiten gestaakt zijn. Uit onze administratie blijkt dat er in 2023 nog bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden bij [bedrijfsnaam 4] B.V.
Graag ontvangen wij van u een gedetailleerde verklaring welke bedrijfsactiviteiten er hebben plaatsgevonden in 2023.
Graag ontvangen bij een transactieoverzicht van heel 2023 van de rekening(en) van [bedrijfsnaam 4] B.V.
Graag ontvangen wij de verzonden facturen van heel 2023 van [bedrijfsnaam 4] B.V.
2) In uw reactie op 18 juni 2024 geeft u aan dat uw boekhouder bezig is om bij al uw bedrijven een eindafrekening op te maken.
Graag ontvangen wij correspondentie of documenten waaruit blijkt dat alle bv’s worden opgezegd. Dit kunnen bijvoorbeeld de documenten van de algemene vergadering van aandeelhouders tot ontbinding van de betreffende vennootschap zijn.
Graag ontvangen wij van u een prognose wanneer alle bv’s zijn ontbonden.
3) Uit uw aangifte inkomstenbelasting van 2022 blijkt dat uw een rekening in Duitsland aanhoudt.
Houdt u deze rekening nog steeds aan en zo ja, met welk doel? Zo niet ontvangen wij graag de bevestiging van het opheffen hiervan.
Heeft u in nog meer landen een bankrekening? En zo ja, welke landen zijn dat?
Zoals afgesproken tijdens de zitting van de voorzieningenrechter in Den Haag op 30 mei 2024 heeft u de Volksbank blanco toestemming gegeven om eisen te stellen aan de beheersovereenkomst met een (erkende) hulpverleningsinstantie. Ten aanzien van de beheersovereenkomst maakt de bank vooralsnog pas op de plaats. De bank wacht eerst de uitkomst van het lopende onderzoek af voordat de inhoud van de door de bank te bepalen voorwaarden voor de beheerovereenkomst – indien daar dan redenen voor zijn – verder wordt opgepakt. (…)
2.14.
Daarop heeft [eiser] middels zijn advocaat bij e-mail van 5 juli 2024 als volgt gereageerd:

(…) De boekhouder is op dit moment de laatste zaken aan het afwikkelen. Hij stuurt mij daarvan nog een bevestiging.
De activiteiten in [bedrijfsnaam 4] worden ook gestaakt. Die staat overigens niet op de OFAClijst, voor zover bij cliënt bekend.
U heeft het over een Duitse bankrekening. Kunt u het nummer geven? [eiser] heeft geen idee welke rekening u bedoelt.
Ik verneem dat graag. Ook verneem ik graag onder welke voorwaarden de bank bereid is een basisbankrekening te beschikking te stellen.
Voor de goede orde merk ik op dat dit de laatste keer is dat cliënt mee zal werken aan beantwoording van vragen van de bank. Hij heeft zich meer dan coulant opgesteld en is meer dan geduldig geweest. Komen er naar aanleiding van het vorenstaande weer nieuwe vragen, dan zal cliënt een kort geding opstarten. Zijn geduld is niet eindig. (…)
2.15.
In aanvulling daarop heeft de advocaat van [eiser] op 16 juli 2024 de volgende e-mail aan de bank gestuurd:

(…) In antwoord op uw vragen:
1) Bijgaand (*) de notulen met demet de bevestiging dat de daarin genoemde vennootschap zal worden opgeheven door middel van turboliquidatie.
2) Bijgaand (*) de notulen met de bevestiging dat de daarin genoemde vennootschappen zullen worden opgeheven door middel van turboliquidatie.
Dat gebeurt zo snel als mogelijk.
3) De bankrekening met het nummer (…) heeft per 1 januari 2022 een saldo van 0,00 is niet langer in gebruik. Er zijn geen andere buitenlandse bankrekeningen.
Ik vertrouw erop dat hiermee alle vragen zijn beantwoord en u aan cliënt een basisbankrekening ter beschikking zult stellen. (…)
2.16.
Bij brief van 25 juli 2024 heeft de bank de aanvraag van [eiser] afgewezen met de volgende motivering:

(…) Zoals aangegeven tijdens de zitting van de voorzieningenrechter in Den Haag op 30 mei 2024 is uit onze administratie gebleken dat er bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden bij [bedrijfsnaam 4] B.V. Omdat u op de OFAC-sanctielijst staat is deze B.V. gesanctioneerd als Sanctions Control & Ownership. Om aan onze Wwft-verplichtingen te kunnen voldoen, dienen wij inzicht te hebben in de herkomst van uw vermogen als ook de bron van middelen. Wij hebben op 3 juli hier vragen over gesteld en documentatie opgevraagd. In uw reactie van 16 juli heeft u hier niet op gereageerd. Tevens heeft u aangegeven dat de reactie van 16 juli uw laatste reactie is.
Ons standpunt
Doordat wij geen volledige reactie hebben ontvangen op de vragen die door de bank zijn gesteld kunnen wij niet voldoen aan de wettelijke verplichting waar de bank aan dient te voldoen conform de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financieren van Terrorisme. Wij hebben sinds het initiële klantonderzoek van november 2022 geen complete reactie van u ontvangen en wij hebben geen vertrouwen goede klantrelatie waardoor we geen klantrelatie met u aangaan.
Wij blijven daarom bij ons standpunt dat wij uw aanvraag voor de convenantrekening niet kunnen accepteren en wijzen hiermee formeel de aanvraag af. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bank te bevelen een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking te stellen uiterlijk binnen 48 uur na betekening van het vonnis zonder de voorwaarden, dan wel onder de voorwaarden zoals vastgelegd met Budgetbeheer, dan wel onder voorwaarden die de voorzieningenrechter rechtvaardig acht, voor de periode van 12 maanden, althans voor een periode die de voorzieningenrechter in goede justitie rechtvaardig acht, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van € 50.000,--;
II. de bank te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] het volgende ten grondslag. [eiser] wil de beschikking krijgen over een basisbankrekening. Hij is in het verleden strafrechtelijk veroordeeld, maar hij heeft zijn straf uitgezeten en wil opnieuw beginnen. Hij wordt in financiële zin begeleid door de erkende instantie Budgetbeheer. Verder heeft [eiser] aan de bank een
carte blanchegegeven om nadere voorwaarden te stellen aan het ter beschikking stellen van een basisbankrekening. De bank weigert echter ten onrechte een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking te stellen en handelt daarmee in strijd met de redelijkheid en billijkheid. De bank blijft zoeken naar redenen om de basisbankrekening af te wijzen. [eiser] heeft op alle vragen van de bank antwoord gegeven, maar de bank blijft steeds nieuwe vragen stellen. Ook laat de bank zich niet uit over de vraag onder welke voorwaarden zij wél een basisbankrekening ter beschikking wil stellen.
[eiser] heeft bovendien een zwaarwegend belang bij toegang tot het bancaire betalingsverkeer en een belangenafweging moet in zijn voordeel uitvallen. Op dit moment kan hij niet deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en is hij afhankelijk van anderen. [eiser] wil een pinpas om boodschappen te kunnen doen en hij heeft een bankrekening nodig om zijn salaris en toeslagen op te laten storten. Daarnaast heeft hij op dit moment niet de beschikking over het positieve saldo van zijn eerdere bankrekening van € 27.220,85 en over de overwaarde van zijn – door gedwongen verkoop – verkochte woning van € 74.101,20. Ook kan een uitkering van het openbaar ministerie van circa € 10.000,-- niet aan hem worden overgemaakt. [eiser] kan zijn leven dus niet opbouwen en wordt in feite dubbel gestraft. Bovendien wordt hij bij alle andere banken geweigerd vanwege zijn antecedenten.
3.3.
De bank voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het spoedeisend belang bij de vordering van [eiser] volgt in dit geval uit de aard daarvan.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de bank – al dan niet onder voorwaarden – een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking moet stellen. [eiser] stelt dat de bank geen goede reden heeft om dat te weigeren, maar volgens de bank zijn er diverse redenen die maken dat zij geen bankrekening aan [eiser] ter beschikking hoeft te stellen. De bank stelt zich ten eerste op het standpunt dat zij haar verplichte cliëntonderzoek niet kan afronden, omdat [eiser] haar vragen over de aan [eiser] gelieerde vennootschappen niet (volledig) heeft beantwoord. Verder stelt de bank dat [eiser] op de OFAC-lijst staat en dat de bank conform haar beleid geen directe of indirecte transacties met personen op de OFAC-lijst faciliteert. Als de bank toch een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking zou stellen, levert dat volgens haar grote operationele problemen op en loopt zij bovendien het risico dat aan haar sancties worden opgelegd. De bank heeft er daarom groot belang bij dat zij geen basisbankrekening voor [eiser] hoeft te openen voordat zij aan haar Wwft-verplichtingen kan voldoen en [eiser] van de OFAC-lijst is verwijderd, aldus de bank. Het beheer van een basisbankrekening door Budgetbeheer zal de Wwft-risico’s in de optiek van de bank onvoldoende mitigeren en bovendien is het onderhouden van een klantrelatie met [eiser] volgens haar praktisch onuitvoerbaar. De bank voert tot slot nog aan dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij door andere banken, waaronder Bunq, is afgewezen om een rekening te openen.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt dat op dit moment niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de bank een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking moet stellen. De voorzieningenrechter zal dat oordeel hieronder toelichten.
4.4.
Het gaat in deze zaak om de aanvraag van een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening. De aan dit convenant deelnemende banken bieden in principe “aan iedere meerderjarige met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, dan wel met een postadres bij een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie, en wiens identiteit conform de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) kan worden vastgesteld en geverifieerd, een pakket primaire betaaldiensten aan”. Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk consumenten via een betaalrekening toegang dienen te krijgen tot het (girale) betalingsverkeer. Artikel 4.1 van het Convenant Basisbankrekening bepaalt dat een bank een aanvraag mag weigeren vanwege negatieve antecedenten van de aanvrager, bijvoorbeeld als haar bekend is dat de aanvrager is of was betrokken bij oplichting, misbruik van vertrouwen, bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrifte, witwassen van geld en/of fraude, tenzij de aanvraag via een erkende hulpverleningsinstantie wordt gedaan. In dat geval dient de betaalrekening door de hulpverleningsinstantie te worden beheerd, waarbij de bank kwaliteitseisen kan stellen aan dat beheer.
4.5.
Van het Convenant Basisbankrekening maakt onderdeel uit de ‘Uitvoeringsinstructie behorend bij het convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten’ (hierna: de Uitvoeringsinstructie). Artikel 13 van de Uitvoeringsinstructie bepaalt dat een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening is onderworpen aan de Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) en bankspecifieke productvoorwaarden, voor zover daarvan in het Convenant niet wordt afgeweken. Het voorgaande betekent op dat de aanvrager van de basisbetaalrekening conform artikel 2 lid 2 van de ABV een zorgplicht rust om eraan mee te werken dat de bank haar verplichtingen tegenover toezichthouders of fiscale en andere autoriteiten correct kan uitvoeren en de daarvoor benodigde informatie en documentatie aanlevert.
4.6.
Daarnaast geldt dat een bank op grond van de Wet financieel toezicht (Wft) verplicht is tot een integere bedrijfsvoering. De maatregelen die een bank neemt om betrokkenheid bij witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen, maken daarvan deel uit. In dat kader dienen banken zich te houden aan verplichtingen neergelegd in de Wwft. Artikel 3 lid 1 Wwft verplicht banken cliëntenonderzoek te verrichten als onderdeel van een integere bedrijfsvoering en het beheersen van specifieke integriteitsrisico’s. De bank heeft een eigen taak bij het bepalen van het risico op witwassen of financiering van terrorisme en daarmee ook bij het op dat risico af te stemmen cliëntenonderzoek en integriteits- en acceptatiebeleid (vgl. artikel 3 lid 8 Wwft).
4.7.
Om te kunnen voldoen aan haar verplichtingen onder de Wft en de Wwft, heeft de bank na ontvangst van de aanvraag vragen gesteld aan [eiser] . Die vragen zijn neergelegd in haar brief van 22 januari 2024 (zie 2.8). Daarop heeft [eiser] eerst bij e-mail van 31 mei 2024 gereageerd. Naar aanleiding van die reactie heeft de bank in de daaropvolgende periode meermaals aanvullende vragen aan [eiser] gesteld. [eiser] stelt dat hij alle vragen steeds naar behoren heeft beantwoord en dat de bank hem ten onrechte aanvullende vragen blijft stellen, maar de voorzieningenrechter volgt hem niet in dat betoog. De bank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] haar tot op heden niet de duidelijkheid heeft verschaft die de bank nodig heeft om haar cliëntonderzoek te kunnen afronden.
4.8.
Zo heeft de bank gewezen op de vragen die zij heeft over de bedrijfsactiviteiten van [bedrijfsnaam 4] , één van de vennootschappen waarvan [eiser] de UBO is. De bank heeft geconstateerd dat er in de periode 24 maart 2023 tot 25 januari 2024 in 11 separate transacties een bedrag van € 55.000,-- op de rekening van [bedrijfsnaam 4] is gestort. Dat bedrag is afkomstig van Bromogreat, de eenmanszaak van de heer E. Legierse, met wie de bank de cliëntrelatie inmiddels heeft verbroken vanwege het uitblijven van opheldering over deze transacties. De bank heeft reeds in haar brief van 3 juli 2024 (zie 2.13) bij [eiser] geïnformeerd naar de bedrijfsactiviteiten van [bedrijfsnaam 4] in 2023 en zij heeft voor deze transacties ook aandacht gevraagd in haar conclusie van antwoord. Pas na de mondelinge behandeling van 23 september 2024 heeft [eiser] daarover een verklaring gegeven. In een e-mail van 11 oktober 2024 verklaart [eiser] dat er in 2023 geen bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden en op 29 oktober 2024 heeft hij ter zitting verklaard dat het bedrag van € 55.000,-- betrekking zou hebben op een afgeboekte geldlening. Nog daargelaten dat de bank niet in staat is geweest om adequaat te reageren op deze laatste (blote) stelling, geldt dat [eiser] zijn stellingen over de herkomst van het bedrag van € 55.000,-- geenszins met verificatoire stukken heeft onderbouwd. Zonder nadere toelichting op dit punt valt niet uit te sluiten dat de bank ter zake een integriteitsrisico loopt, nu de moedermaatschappij van [bedrijfsnaam 4] , [bedrijfsnaam 1] , door de U.S. Department of the Treasury in verband wordt gebracht met het witwassen van geld dat afkomstig is uit drugshandel. Het is dan ook niet onredelijk dat de bank daarover opheldering wenst.
4.9.
Ook heeft de bank gemotiveerd toegelicht dat het voor haar nog steeds niet duidelijk is of de vennootschappen [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 4] – waarvan [eiser] de UBO is – daadwerkelijk zullen worden ontbonden. Deze vennootschappen staan op dit moment nog ingeschreven in de Kamer van Koophandel en uit de door [eiser] verstrekte documentatie valt, anders dan [eiser] stelt, niet af te leiden dat deze vennootschappen op afzienbare termijn worden geliquideerd. De door [eiser] voor iedere vennootschap afzonderlijk overgelegde 17A-formulieren ‘Inschrijving ontbinding rechtspersoon’ zijn niet door [eiser] ondertekend. Daarnaast heeft de bank er terecht op gewezen dat de bijgevoegde liquidatiebalansen de nodige vragen oproepen. Geen van deze liquidatiebalansen is door de boekhouder goedgekeurd en de bank kan diverse bedragen die daarin zijn opgenomen niet plaatsen. [eiser] heeft voor dit alles geen logische en verifieerbare verklaring kunnen geven. Dat de bank hier een punt van maakt, acht de voorzieningenrechter bovendien ook alleszins redelijk. Voornoemde vennootschappen worden immers door de U.S. Department of the Treasury in verband gebracht met het witwassen van geld dat afkomstig is uit drugshandel. Zolang deze vennootschappen niet zijn geliquideerd en de bank ook niet kan vaststellen wat de herkomst is van de gelden die in deze vennootschappen omgaan, valt ook hier niet uit te sluiten dat de bank hier een integriteitsrisico loopt.
4.10.
Verder heeft de bank in haar conclusie van antwoord opgemerkt dat in de door [eiser] overgelegde notulen van de algemene vergadering van [bedrijfsnaam 2] van 3 juli 2024 staat vermeld dat een dividend van € 3,9 mio zal worden uitgekeerd. Dat de bank daarover vragen heeft, acht de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk, mede gelet op de verdenkingen omtrent [bedrijfsnaam 2] . [eiser] heeft daarover opgemerkt dat [bedrijfsnaam 2] ‘feitelijk haar eigen overname heeft gefinancierd’ en de gelden niet bij [eiser] , maar bij de vorige eigenaar van [bedrijfsnaam 2] zijn terecht gekomen, maar ook op dit punt heeft [eiser] zijn stellingen niet met enige verificatoire bescheiden onderbouwd.
4.11.
De voorzieningenrechter is met de bank van oordeel dat de hiervoor besproken punten opheldering behoeven. Zonder een gedegen antwoord op die vragen kan de bank immers geen adequate risico-inschatting maken ten aanzien van het beschikbaar stellen van een basisbankrekening aan [eiser] . De bank heeft [eiser] voldoende in de gelegenheid gesteld om de benodigde opheldering te geven, maar [eiser] heeft niet aan zijn informatieverplichting voldaan. Bij die stand van zaken kan in redelijkheid van de bank niet worden verwacht dat zij op dit moment een basisbankrekening aan [eiser] ter beschikking stelt. Reeds om die reden is de vordering van [eiser] niet toewijsbaar.
4.12.
Ook het feit dat [eiser] staat geregistreerd op de OFAC-lijst, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment in de weg aan toewijzing van zijn vordering. De bank heeft onweersproken gesteld dat zij op grond van haar beleid geen transacties faciliteert met personen die op deze OFAC-lijst staan, mede vanwege het risico dat zij daarbij Amerikaanse sanctieregelgeving raakt en dit daarnaast tot grote operationele problemen leidt. [eiser] stelt dat hij ten onrechte op deze lijst staat en dat hij zich daarvan wil laten verwijderen, maar dat het een kostbaar en langdurig proces betreft waarbij de kans groot is dat zijn verzoek wordt afgewezen. Om die reden heeft [eiser] naar eigen zeggen nog geen verzoek ingediend. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door [eiser] naar voren gebrachte omstandigheden niet in de weg staan aan het indienen van een verwijderingsverzoek. Uit de door de bank overgelegde informatie van de U.S. Department of the Treasury blijkt dat een verzoek om verwijdering per e-mail kan worden gedaan en dat daarvoor geen bijstand van een advocaat is vereist. Dat [eiser] daarvoor een dure specialist moet inschakelen, blijkt dus nergens uit. Ook het feit dat [eiser] iemand kent wiens (volgens hem vergelijkbare) verzoek tot verwijdering van de lijst na anderhalf jaar is afgewezen, ontslaat hem niet van de verplichting om zelf een procedure tot verwijdering te beginnen. Het verloop en de uitkomst van deze andere procedure bij de OFAC staat immers los van het verwijderingsverzoek van [eiser] , dat op zijn eigen merites zal worden beoordeeld. Het ligt dus op de weg van [eiser] om een verwijderingsverzoek in te dienen en de daarvoor geëigende procedure te doorlopen. Nu [eiser] daartoe nog geen enkele inspanning heeft verricht, kan hij van de bank niet verlangen dat zij hem onder die omstandigheden een basisbankrekening ter beschikking stelt. Ook om die reden kan de vordering van [eiser] niet worden toegewezen.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat in deze procedure onvoldoende aannemelijk is geworden dat de weigering van de bank om aan [eiser] een basisbankrekening ter beschikking te stellen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.14.
Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. [eiser] heeft belang bij het kunnen beschikken over een basisbankrekening om salaris, toeslagen en zijn andere rechtmatige tegoeden op te kunnen ontvangen en om daarmee over deze gelden te kunnen beschikken. Dat belang weegt, gelet op alle onbeantwoord gelaten terechte vragen van de bank en het feit dat [eiser] nog geen begin heeft gemaakt met het proberen om van de OFAC-lijst af te komen, evenwel niet op tegen het zwaarwegende belang van de bank om te voorkomen dat zij reële (integriteits)risico’s loopt die vergaande consequenties kunnen hebben voor haar bedrijfsvoering.
4.15.
De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 688,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.973,--
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op
12 november 2024.
fjs