ECLI:NL:RBDHA:2024:18498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/09/649943 / HA ZA 23-577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en betaling in het kader van een overeenkomst van aanneming van werk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser [naam 1] een vordering ingesteld tegen gedaagde [naam 2] wegens tekortkomingen in de uitvoering van een overeenkomst van aanneming van werk. De overeenkomst, die op 21 juni 2022 werd ondertekend, betrof de verbouwing van appartementen door het bouwbedrijf van [naam 2]. De werkzaamheden zouden aanvankelijk tussen 28 juni 2021 en 15 september 2021 worden afgerond, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft in totaal € 64.688,20 betaald, maar de werkzaamheden zijn niet op tijd afgerond, wat heeft geleid tot een geschil over de uitvoering en betaling van extra werkzaamheden.

Eiser vordert een vervangende schadevergoeding van € 31.413,62, alsook kosten voor inspecties en herstelwerkzaamheden. Gedaagde heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld voor openstaande bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in verzuim verkeert en heeft de vorderingen van eiser toegewezen, met uitzondering van enkele andere gevorderde bedragen. De rechtbank heeft de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld op € 31.413,62, en heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/649943 / HA ZA 23-577
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[naam 1], te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
advocaat: mr. H.C.M. Kortman,
tegen
[naam 2], te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
hierna te noemen: [naam 2] ,
advocaat: mr. L. Roumen.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 20 juni 2023 met producties 1 tot en met 11;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 18;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte namens [naam 2] met productie 19;
- het tussenvonnis van 15 mei 2024, waarin mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 5 september 2024 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van dit vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] is eigenaar van de appartementen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de appartementen). Die appartementen heeft [naam 1] laten verbouwen door Riviera Design, het bouwbedrijf van [naam 2] . Daartoe is een offerte van 6 juni 2022 op 21 juni 2022 door partijen ondertekend (hierna: de offerte). Partijen zijn (aanvankelijk) overeengekomen dat [naam 2] in de periode 28 juni 2021 tot 15 september 2021 de appartementen verbouwt voor een totaalbedrag van € 65.098,00.
2.2.
[naam 1] was tijdens de verbouwing woonachtig in één van de appartementen en was nauw betrokken bij de werkzaamheden.
2.3.
Gaandeweg de werkzaamheden heeft [naam 1] in totaal € 58.588,20 aan [naam 2] betaald. Daarnaast heeft [naam 1] een bedrag van € 6.100,00 als meerwerk aan (de vrouw van) [naam 2] heeft overgemaakt, bestaande uit een bedrag van € 3.600,00 voor de afbouw van kozijnen en € 2.500,00 voor extra werk aan de badkamer. [naam 1] heeft in totaal derhalve € 64.688,20 betaald.
2.4.
De werkzaamheden zijn niet op 15 september 2021 afgerond.
2.5.
De omstandigheid dat één van de appartementen (nog) niet was aangesloten op het gas-, water- en elektriciteitsnetwerk heeft voor vertraging gezorgd. Op 13 december 2021 komen partijen het volgende overeen:
“(…)
Op voorwaarde dat Stedin in week 1 van 2022, zijnde de werkweek van maandag 3 januari 2022 tot vrijdag 7 januari 2022, de gas- en elektriciteitsaansluitingen realiseert voor de panden [adres] in [plaats] .
Dat aannemers bedrijf Riviera Design de werkzaamheden zoals overeengekomen in offerte nummer 010-2021, getekend 21 juni 2021, volledig zal nakomen en opleveren voor of op 31 januari 2022.
Dit in overleg en ten volle tevredenheid van dhr. [naam 1] , klant.
Riviera zal voor 25 december 2021 alle werkzaamheden op nr. [huisnummer] afronden en opleveren.
(…)”
2.6.
Bij brief van 16 januari 2022 stelt [naam 1] [naam 2] in gebreke wegens vertraging in de uitvoering van de werkzaamheden. In deze brief geeft [naam 1] aan dat de aansluiting voor gas en elektriciteit is uitgesteld naar 17 januari 2022. Hij geeft [naam 2] de gelegenheid binnen een termijn van twee weken de werkzaamheden aan huisnummer [huisnummer] uit te voeren en binnen een termijn van vier weken de andere overeengekomen werkzaamheden uit te voeren.
2.7.
Op 17 januari 2022 worden de appartementen aangesloten op het gas- en elektriciteitsnetwerk.
2.8.
[naam 2] stelt op 28 januari 2022 een factuur op voor extra werkzaamheden met een totaalbedrag van € 1.893,65 en op 2 februari 2022 een factuur met een totaalbedrag van € 925,65. Hij deelt [naam 1] mede dat het werk wordt opgeschort totdat die facturen zijn betaald.
2.9.
Bij e-mailbericht van 25 februari 2022 deelt [naam 1] aan [naam 2] mede dat hij Perfectkeur een inspectie naar de verbouwing uit wil laten voeren. Deze inspectie heeft op 10 maart 2022 plaatsgevonden, buiten aanwezigheid van [naam 2] . Perfectkeur heeft hierover op 22 maart 2022 gerapporteerd. De kosten van dit onderzoek bedroegen € 1.700,00.
2.10.
Namens [naam 1] wordt bij brief van 5 juli 2022 aan [naam 2] de gelegenheid geboden binnen zeven dagen te reageren op het rapport van Perfectkeur. Voorgesteld wordt een contra-expertise uit te laten voeren, dan wel het werk alsnog af te maken of het werk door een derde uit te laten voeren. Bij brief van 18 augustus 2022 wordt aangekondigd dat de schade zal worden opgemaakt en gevorderd en worden de buitengerechtelijke kosten daarvoor aangezegd.
2.11.
Bij brief van 8 september 2022 sommeert [naam 2] [naam 1] tot betaling van het nog openstaande bedrag van de overeengekomen werkzaamheden.
2.12.
Op 16 september 2022 heeft een tweede inspectie plaatsgevonden, ditmaal door JMJ Bouwmanagement B.V. (hierna: JMJ), in aanwezigheid van [naam 2] . In het rapport van deze inspectie, van 16 december 2022, is opgenomen dat de totale kosten voor nog uit te voeren werkzaamheden en herstel € 35.985,40 bedragen. De kosten voor dit onderzoek bedroegen € 1.064,80.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[naam 1] vordert - samengevat - te verklaren voor recht dat [naam 2] in verzuim is en hem te veroordelen tot betaling van € 31.413,62 aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met € 2.764,00 voor beide inspecties, € 946,22 voor herstel van zonnepanelen en een voorschot van € 15.000,00 vanwege huurderving met verdere schadevergoeding nader op te maken bij staat en wettelijke rente. Dit alles met veroordeling van [naam 2] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam 1] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [naam 2] in verzuim verkeert en weigert de gesloten overeenkomst verder na te komen. De kosten voor het overeengekomen werk bedragen € 65.098,00. Daarnaast is € 4.159,98 van het gefactureerde meerwerk akkoord, zodat het totaalbedrag € 69.257,98 zou moeten zijn. Hiervan is € 64.688,20 betaald, zodat nog € 4.569,78 resteert. De kosten voor de nog uit te voeren werkzaamheden en het herstel bedragen € 35.983,40. [naam 1] vordert daarom aan vervangende schadevergoeding € 31.413,62 van [naam 2] . Daarnaast heeft [naam 1] kosten moeten maken voor de inspecties van de werkzaamheden van in totaal € 2.764,00 en het herstel van zonnepanelen van € 946,22. Aan het gevorderde voorschot op de schade van € 15.000,00 legt [naam 1] ten grondslag dat het appartement op de begane grond niet verhuurd kan worden zolang de woning door [naam 2] niet afgebouwd is.
3.3.
[naam 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam 1] , met veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[naam 2] vordert - samengevat - betaling van [naam 1] van € 925,65 en € 1.893,55 aan meerwerk en € 6.509,80 als openstaand bedrag van de tussen partijen overeengekomen prijs voor de werkzaamheden. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[naam 2] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij meerwerk heeft uitgevoerd dat door [naam 1] niet is betaald. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 6.509,80 van de aanneemsom.
3.7.
[naam 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 2] , met veroordeling van [naam 2] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie
4.1.
Deze zaak gaat over de uitvoering van overeengekomen werkzaamheden en de vorderingen die daardoor over en weer zijn ontstaan. Nu de vorderingen van partijen met elkaar samenhangen, worden de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk beoordeeld. Eerst wordt ingegaan op de overeenkomst die partijen hebben gesloten, de uitvoering daarvan en de handelingen die partijen daarop hebben verricht. Vervolgens beoordeelt de rechtbank de vorderingen die daaruit zijn voortgevloeid.
De overeenkomst tussen partijen
4.2.
Partijen zijn in juni 2021 een overeenkomst van aanneming van werk met elkaar aangegaan, als bedoeld in artikel 7:750 Burgerlijk Wetboek (BW). Vast staat dat de overeengekomen werkzaamheden niet op 15 september 2021 zijn afgerond. Op 13 december 2021 zijn partijen als nieuwe opleverdatum 31 januari 2022 overeengekomen, onder de voorwaarde dat de appartementen in de eerste (werk)week van 2022 aangesloten zouden worden op het gas-, water- en elektriciteitsnetwerk.
4.3.
De aansluitingen op de nutsvoorzieningen zijn uiteindelijk op 17 januari 2022 gerealiseerd. De voorwaarde uit de overeenkomst van 13 december 2021 is daarmee niet in vervulling gegaan, zodat de opleverdatum van 31 januari 2021 is komen te vervallen.
4.4.
[naam 1] heeft op 16 januari 2022 een ingebrekestelling aan [naam 2] gestuurd, waarin hij de opleverdatum stelt op 12 februari 2022. [naam 2] heeft zich niet akkoord verklaard met die nieuwe opleverdatum, zodat de rechtbank die datum niet als tussen partijen overeengekomen aanmerkt. Van een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW is daarom geen sprake. [naam 2] verkeerde vanaf dat moment dus niet in verzuim.
4.5.
Duidelijk is wel dat de werkzaamheden na de aansluiting op de nutsvoorzieningen niet meer zijn afgerond. [naam 2] heeft op 28 januari en 2 februari 2022 meerwerkfacturen aan [naam 1] gestuurd en medegedeeld dat hij het werk opschort totdat deze facturen zijn betaald. [naam 1] betwist opdracht te hebben gegeven voor meerwerk.
4.6.
Op grond van artikel 7:755 BW kan een door de opdrachtgever gewenste toevoeging of verandering slechts dan een verhoging van de prijs opleveren, als de aannemer de opdrachtgever tijdig wijst op de daaruit voortvloeiende prijsverhoging. [naam 2] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij de prijsverhoging niet vooraf met [naam 1] heeft besproken, zodat deze facturen (van respectievelijk € 1.893,55 en € 925,85) niet bij [naam 1] in rekening gebracht kunnen worden. Dit deel van de reconventionele vordering wordt afgewezen.
4.7.
Nu [naam 1] niet gehouden was de meerwerkfacturen van 28 januari en 2 februari 2022 te betalen, was er voor [naam 2] geen grond zijn verplichtingen op te schorten als bedoeld in artikel 6:262 BW. [naam 2] was derhalve gehouden het werk af te maken.
4.8.
[naam 1] diende [naam 2] echter nog wel in de gelegenheid te stellen het werk af te ronden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] dit met de brief van 5 juli 2022 gedaan. In die brief wordt [naam 2] een termijn van zeven dagen gegeven om te reageren op het rapport van Perfectkeur. Indien [naam 2] niet akkoord gaat met het rapport wordt voorgesteld een contra-expertise uit te laten voeren. Als [naam 2] wel akkoord gaat, wordt hem de keuze gelaten het werk alsnog af te maken of dit aan [naam 1] te laten die dan een derde zou inschakelen. De rechtbank beschouwt deze brief als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW. [naam 2] heeft als reactie op deze brief gepersisteerd in opschorting van het werk, in afwachting van betaling van de meerwerkfacturen. Zoals hiervoor overwogen kwam [naam 2] geen opschortingsrecht toe. Dat wil zeggen dat [naam 2] na afloop van de in de brief gestelde termijn, 13 juli 2022, in verzuim is komen te verkeren.
4.9.
Vervolgens heeft [naam 1] bij brief van 18 augustus 2022 aan [naam 2] medegedeeld dat de schade wordt opgemaakt en zal worden gevorderd. Deze brief is te beschouwen als een verklaring als bedoeld in artikel 6:87 lid 1 BW, waarbij de verbintenis tot nakoming is omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De rechtbank heeft in deze procedure te oordelen over deze vervangende schadevergoeding. [naam 2] is in verzuim komen te verkeren op het moment dat de omzettingsverklaring hem bereikt heeft. [naam 2] heeft op dezelfde dag gereageerd op de brief, hetgeen inhoudt dat de brief hem bereikt moet hebben. [naam 2] verkeert derhalve per 18 augustus 2022 in verzuim voor wat betreft de vervangende schadevergoeding.
De hoogte van de schadevergoeding
4.10.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft [naam 1] het rapport van JMJ ingebracht, waarin de totale kosten van nog uit te voeren werkzaamheden en herstel zijn becijferd op € 35.985,40. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een onderzoek, waarbij [naam 2] aanwezig was. Het door [naam 1] gemotiveerd gestelde schadebedrag heeft [naam 2] , naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende betwist. Bij e-mailbericht van 6 januari 2023 is namens [naam 2] gesteld dat de inhoud afwijkt van hetgeen besproken is tijdens de opname en er feitelijke onjuistheden in opgenomen zijn. Voor de rechtbank is er echter geen reden te twijfelen aan de expertise van de deskundige. Het had op de weg van [naam 2] gelegen een rapport van een contra-expertise in het geding te brengen. Dat heeft hij niet gedaan.
4.11.
De rechtbank gaat daarom uit van vervangende schadevergoeding van € 35.985,40. De totale aanneemsom bedroeg € 65.098,00, waarvan [naam 1] € 58.588,20 heeft voldaan. Niet in geschil is dat [naam 1] € 6.509,80 van de aanneemsom nog niet betaald heeft. Zowel in de conventionele, als in de reconventionele vorderingen wordt hiervan uitgegaan. Daarnaast staat vast dat [naam 1] € 6.100,00 aan meerwerk heeft betaald. Volgens het rapport van JMJ is hiervan € 4.159,98 akkoord. Dat betekent dat aan meerwerk € 1.940,02 teveel is betaald. De totale schadevergoeding wordt berekend op € 35.985,40 - € 6.509,80 + € 1.940,02 = € 31.415,62. [naam 1] vordert een bedrag van € 31.413,62. Dit bedrag wordt toegewezen.
4.12.
Nu de gevorderde vervangende schadevergoeding wordt toegewezen, heeft [naam 1] geen belang meer bij een verklaring voor recht dat [naam 2] in verzuim is. Die vordering wordt daarom afgewezen.
De overige gevorderde bedragen
4.13.
Naast de vervangende schadevergoeding vordert [naam 1] de kosten van zowel het onderzoek door Perfectkeur als het onderzoek door JMJ. Met [naam 2] is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door Perfectkeur prematuur was. Dit onderzoek is uitgevoerd op 10 maart 2022. Op dat moment was duidelijk dat de werkzaamheden nog niet waren afgerond en verkeerde [naam 2] nog niet in verzuim. Er is geen grond voor toewijzing van die onderzoekskosten. Anders ligt het bij de kosten voor het onderzoek van JMJ. Dat onderzoek is uitgevoerd op 16 september 2022, toen [naam 2] reeds in verzuim verkeerde. Op dat moment was het redelijk dat [naam 1] opdracht gaf de schade vast te stellen. De hoogte van het bedrag voor dat onderzoek, € 1.064,80, komt de rechtbank redelijk voor. De vordering tot betaling van deze kosten wordt op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW toegewezen.
4.14.
[naam 1] vordert verder een bedrag van € 946,22 als schade voor het herstel van zonnepanelen. Hij stelt dat [naam 2] de zonnepanelen heeft losgekoppeld en deze opnieuw aangesloten moesten worden, althans dat de zonnepanelen na de verbouwing niet meer functioneerden en dat hij in verband daarmee een monteur heeft moeten laten komen. [naam 2] betwist dit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat [naam 2] aansprakelijk is voor het loskoppelen van de zonnepanelen en de schade die daaruit zou zijn ontstaan. Dit deel van de vordering wordt afgewezen.
4.15.
Ten slotte vordert [naam 1] een voorschot op de schade wegens huurderving van € 15.000,00. [naam 2] voert aan dat [naam 1] eerst bij brief van 16 januari 2022 te kennen heeft gegeven een deel van de woning te willen verhuren. Daarnaast is het, vanwege de rolstoelafhankelijkheid van [naam 1] , aannemelijk dat hijzelf in de benedenwoning zou gaan wonen en de bovenwoning zou verhuren. Juist die bovenwoning was geschikt voor bewoning en had dus verhuurd kunnen worden. Verder ontbreekt het benodigde causale verband tussen de schade in de vorm van de gestelde huurderving en de gestelde tekortkoming én ontbreekt een onderbouwing van de hoogte van de gestelde schade, aldus nog steeds [naam 2] . De rechtbank oordeelt dat [naam 1] tegenover de gemotiveerde betwisting onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die zijn vordering kunnen dragen. De rechtbank wijst dit deel van de vordering af.
Slotsom
4.16.
Het voorgaande houdt in dat van de over en weer gevorderde geldbedragen wordt toegewezen een bedrag van € 31.413,62 + € 1.064,80 = € 32.478,42. Dit bedrag heeft [naam 2] aan [naam 1] te betalen. Alle overige geldvorderingen worden afgewezen. [naam 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat verdere schade mogelijk is. De in conventie gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt daarom afgewezen.
De proceskosten
4.17.
[naam 2] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [naam 1] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,29
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.358,00
(3 punten × tarief III van € 786,00)
- nakosten
278,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.069,29
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt [naam 2] om aan [naam 1] te betalen een bedrag van € 32.478,42, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 18 augustus 2022, tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [naam 2] in de proceskosten van € 4.069,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [naam 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
veroordeelt [naam 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. de Keuning en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
3425