ECLI:NL:RBDHA:2024:18497

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
24/1270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2024, wordt het beroep van het Comité Behoud IJsselpark tegen de gedeeltelijke afwijzing van hun verzoek om openbaarmaking van documenten door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas beoordeeld. Eiser had verzocht om verscheidene documenten met betrekking tot de nieuwbouw van basisscholen in de Zuidplaspolder, waarbij het IJsselpark als mogelijke locatie wordt genoemd. De rechtbank behandelt specifiek de weigering van verweerder om een document van 30 januari 2023 openbaar te maken, dat de ambitie van het college zou bevatten.

Verweerder had het Woo-verzoek gedeeltelijk afgewezen met een besluit van 12 juni 2023, maar verklaarde het bezwaar van eiser gegrond in een later besluit van 2 januari 2024. De rechtbank heeft op 15 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat verweerder ten onrechte het document heeft geweigerd, maar dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het document daadwerkelijk bestaat. De rechtbank wijst erop dat de verwijzing naar het document in het Projectplan van 26 maart 2023 niet overtuigend is, omdat het document niet als op zichzelf staand kan worden beschouwd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen

Comité Behoud IJsselpark, uit Nieuwerkerk aan den IJssel, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E.P. Somers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om openbaarmaking op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Verweerder heeft het Woo-verzoek met het besluit van 12 juni 2023 (het primaire besluit) gedeeltelijk afgewezen. Met het besluit van 2 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit nader gemotiveerd. Bij besluiten van 7 februari 2024 en 14 maart 2024 heeft verweerder het bestreden besluit aangevuld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] en [naam 2] namens eiser en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 3] en [naam 4].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft verzocht om verscheidene documenten over het plan voor nieuwbouw van de basisscholen in de Zuidplaspolder (Prins Willem Alexander, Gideon en De Wingerd aan het Goudmos/Takmos en het Kroonkruid). Het IJsselpark te Nieuwerkerk aan den IJssel wordt gezien als mogelijke locatie voor deze nieuwbouw.
2.1.
In beroep gaat het alleen nog om de weigering van verweerder om een document van 30 januari 2023, met daarin de ambitie van verweerder, openbaar te maken.
Wat vindt eiser?
3. Verweerder heeft ten onrechte openbaarmaking van het betreffende document geweigerd. In het Projectplan van 26 maart 2023, dat met het bestreden besluit openbaar is gemaakt, staat: “En rekening te houden met de ambitie van B&W zoals is bevestigd in X…./…. van 30 januari 2023 om de nieuwbouw van PWA, De Wingerd en Gideonschool permanent te clusteren op locatie IJsselpark.” De stelling van verweerder dat dit niet een op zichzelf staand document is, kan eiser niet plaatsen, omdat het document kennelijk wel 30 januari 2023 als datum heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verweerder heeft op de zitting uitgelegd dat alle documenten in zijn documentsysteem een nummer krijgen. De ‘X’ zou dan de titel van het document zijn en op de puntjes komt het documentnummer. Uit de weergave ‘X…/…’ blijkt volgens verweerder dat het bedoelde document geen titel en nummer heeft, wat erop wijst dat het document niet bestaat. Verder heeft verweerder verklaard dat er meerdere zoekslagen zijn geweest. In het documentsysteem is gezocht op datum van het document en op (tref)woorden/termen. Ook is in verschillende projectmappen gezocht en zijn de collega’s die betrokken zijn bij dit project gevraagd hun eigen computerschijven en e-mail te doorzoeken. Verweerder heeft verklaard dat een uitgebreidere zoekslag niet mogelijk is. Gelet op de weergegeven zoekslagen komt het de rechtbank niet ongeloofwaardig voor dat verweerder het document niet heeft. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het Projectplan van 26 maart 2023 volgens verweerder een concept is en dat de verwijzing naar het document niet meer is opgenomen in het definitieve projectplan (vastgesteld in het najaar van 2023). Dit doet vermoeden dat bij het opstellen van het concept projectplan een voorschot is genomen op een document dat nog niet bestond, waarbij de titel en het documentnummer later ingevuld kon worden. Bovendien is het onlogisch dat, als het document zou hebben bestaan, de titel en het documentnummer daarvan niet in het Projectplan van latere datum zouden zijn opgenomen.
4.1.
Het is vaste rechtspraak dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer bij hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch bij dat bestuursorgaan berust. [1]
4.2.
Hoewel de rechtbank, net als verweerder, begrip heeft voor het wantrouwen van eiser als gevolg van de rommelige afhandeling van het Woo-verzoek door verweerder, leidt dat er niet toe dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder het gevraagde document toch heeft. Dat het document een datum zou hebben en wordt genoemd in het Projectplan van 26 maart 2023 is daarvoor, gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende. Ook de omstandigheid dat in het aanvullend besluit van 7 februari 2024 staat vermeld dat de ‘ambitie van B&W’, samen met de bijlagen bij het projectplan van 26 maart 2023 wordt verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel. In het aanvullend besluit van 14 maart 2024 heeft verweerder immers uitgelegd dat de ambitie geen op zichzelf staand document is, maar onderdeel is van het coalitieakkoord. Verweerder heeft daarbij gewezen op de discrepantie tussen de datum van het document en de datum van het Projectplan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 september 2024 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2024:3571.