In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een staatloze Palestijn afkomstig uit Libanon, heeft op 7 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 2 mei 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft eerder, op 12 augustus 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd. Echter, met een nieuw besluit op 2 juni 2023 heeft de minister de aanvraag opnieuw afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de verklaringen van eisers broer niet geloofwaardig zijn en dat er geen aannemelijke reden is om te veronderstellen dat eiser bij terugkeer naar Libanon problemen zal ondervinden. Eiser betwist deze stelling en stelt dat de minister ten onrechte geen afschrift van de verklaringen van zijn broer heeft verstrekt, waardoor hij niet kan nagaan of deze correct zijn weergegeven.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de wet, omdat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de broer van eiser relevant zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de actuele veiligheidssituatie in Libanon in acht moet worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald.