ECLI:NL:RBDHA:2024:18483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL23.18788
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van een staatloze Palestijn uit Libanon met betrekking tot geloofwaardigheid en motiveringsgebrek

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, een staatloze Palestijn afkomstig uit Libanon, heeft op 7 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister heeft deze aanvraag op 2 mei 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft eerder, op 12 augustus 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd. Echter, met een nieuw besluit op 2 juni 2023 heeft de minister de aanvraag opnieuw afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de verklaringen van eisers broer niet geloofwaardig zijn en dat er geen aannemelijke reden is om te veronderstellen dat eiser bij terugkeer naar Libanon problemen zal ondervinden. Eiser betwist deze stelling en stelt dat de minister ten onrechte geen afschrift van de verklaringen van zijn broer heeft verstrekt, waardoor hij niet kan nagaan of deze correct zijn weergegeven.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de wet, omdat de minister onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van de broer van eiser relevant zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt hem op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de actuele veiligheidssituatie in Libanon in acht moet worden genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 7 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met een besluit van 2 mei 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. In haar uitspraak van 12 augustus 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser ingediende beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. [2] Met het bestreden besluit van 2 juni 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.3.
Op 25 september 2024 heeft de minister een aanvullend besluit van 24 september 2024 aan de rechtbank toegezonden, waarbij aan eiser alsnog (voorlopig) uitstel van vertrek om medische redenen is verleend. Dit in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Hoewel het beroep zich op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede richt tegen het aanvullend besluit van 24 september 2024, ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en eiser in de gelegenheid te stellen op dit besluit te reageren. Het beroep is namelijk gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser stelt een staatloze Palestijn te zijn, afkomstig uit Libanon. Hij heeft – kort samengevat – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Tot aan zijn vertrek naar Nederland heeft eiser in Libanon gewoond. Hij heeft daar gestudeerd en als zelfstandig ondernemer gewerkt. Nadat hij in 2017 bij een klant, die lid bleek te zijn van Hezbollah, kritiek had geuit op Hezbollah begon eiser zich steeds onveiliger te voelen. Eiser is vervolgens een paar keer door buurtjongeren lastiggevallen en in januari 2018 is hij enkele dagen door leden van Hezbollah ontvoerd en mishandeld. Hij is door toedoen van een bevriende rechter vrijgelaten. Daarna is eiser naar een andere wijk verhuisd. Enige tijd later zijn er leden van Hezbollah bij de woning van eisers toenmalige echtgenote langs geweest om haar te vragen naar haar man. Eisers toenmalige echtgenote is vervolgens met de kinderen uit Libanon vertrokken. Eiser is vervolgens in november 2018 naar Frankrijk gereisd en weer naar Libanon teruggekeerd. In 2019 is eiser naar (Noord-) Cyprus gereisd en weer naar Libanon teruggekeerd. Uiteindelijk heeft eiser in juli 2021 Libanon verlaten en hij is via Griekenland en Denemarken naar Nederland gevlucht. Eiser heeft vervolgens in april 2022 op Twitter (tegenwoordig X) een negatief bericht over Hezbollah geplaatst en daar negatieve reacties op ontvangen. Ook eisers broer werd vanwege dit alles lastiggevallen. Eiser vreest bij terugkeer naar Libanon (opnieuw) te zullen worden vervolgd door Hezbollah.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
kritiek op Hezbollah en de daaruit voortvloeiende problemen;
discriminatie vanwege Palestijnse afkomst en Arabische etniciteit.
De minister stelt zich op het standpunt dat deze relevante elementen geloofwaardig zijn, met uitzondering van een onderdeel van het als 2 genoemde element. Volgens de minister is namelijk niet geloofwaardig dat eiser kritiek op Twitter heeft geuit of dat de broer van eiser, als gevolg van het handelen van eiser, problemen heeft ondervonden. De minister stelt zich verder op het standpunt dat niet aannemelijk is dat eiser als gevolg van de geloofwaardig geachte elementen bij terugkeer naar Libanon problemen zal ondervinden. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is. Omdat eiser daarnaast zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk na zijn binnenkomst kenbaar heeft gemaakt dat hij behoefte heeft aan internationale bescherming, heeft de minister de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Mocht de minister zich mede baseren op de verklaringen van de broer van eiser?
6. De minister stelt zich op het standpunt dat het niet geloofwaardig is dat eisers broer problemen heeft ondervonden vanwege eiser. De broer heeft inmiddels namelijk zelf ook asiel gevraagd in Nederland en in zijn verklaringen zegt hij hier niets over. Volgens de minister mag hij, uit privacyoverwegingen, het gehoor van de broer niet inbrengen in de procedure van eiser, maar hij mag op deze manier wel verwijzen naar die verklaringen. Weliswaar is de informatie voor eiser niet direct controleerbaar, maar de informatie is voldoende kenbaar voor eiser om zich daar tegen te verweren. De minister verwijst hierbij naar Werkinstructie 2023/4 over het gebruik van persoonsgegevens van derden.
6.1.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte verklaringen van eisers broer uit diens asielprocedure aan hem tegenwerpt, zonder hem een afschrift daarvan te verstrekken. Hierdoor valt niet na te gaan of dit inderdaad een juiste weergave is van de verklaringen van de broer. Ook is niet duidelijk of er correcties en aanvullingen op dat gehoor zijn gemaakt en welke vragen er precies zijn gesteld. Eiser heeft over zijn broer enkel verklaard dat deze zou zijn aangesproken over eiser, maar niet dat de broer daardoor zelf ook echt problemen heeft ondervonden. Niet kan worden nagegaan of de broer van eiser ook zodanig is bevraagd dat hij daarover had moeten verklaren. Het kan zo zijn dat de broer van eiser dit niet als zodanig bedreigend voor hemzelf heeft ervaren, dat het in de rede ligt dat hij daarover zou verklaren.
6.2.
Dit betoog slaagt. Nog daargelaten de vraag of de minister een afschrift van het gehoor van eisers broer aan eiser had moeten verschaffen, stelt de minister zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt dat van de broer van eiser verwacht had mogen worden dat hij verklaard zou hebben over het worden lastiggevallen vanwege de problemen van eiser. Eiser heeft er namelijk op gewezen dat hij niet heeft verklaard dat zijn broer zelf is bedreigd, maar dat hij enkel is lastig gevallen en uitgescholden. Eiser heeft hierover het volgende verklaard:
“Drie maanden geleden heeft mijn broer Libanon verlaten. Hij hoorde dit ook op straat daar.
Wat hoorde uw broer op straat?
Het ging op dezelfde manier door middel van lastigvallen. Er werd tegen mijn broer gezegd: ‘We zijn je broer niet vergeten. We zijn niet vergeten wat zijn mening over ons is.’ Ze vertelden aan mijn broer: ‘Jullie begrijpen niet wat wij hier voor jullie doen’.
(…)
Wat heeft uw broer hierover precies verteld?
Wat ik net ook heb verteld. Hij werd lastiggevallen en uitgescholden. Ze zeiden: ‘Je broer is niet met ons. Hij moet stoppen met het praten over ons. Je broer mag niet tegen ons zijn’. Ze zeiden ook: ‘We zullen niet vergeten wat hij ons heeft aangedaan.’ Ze zien het alsof ik hun iets heb aangedaan omdat ik enkel tegen één persoon mijn menig heb gedeeld.” [3]
Gelet op deze verklaringen van eiser valt niet direct in te zien waarom de broer van eiser hierover uit zichzelf zou moeten verklaren. Hieruit blijkt namelijk niet zonder meer dat het worden ‘lastiggevallen en uitgescholden’ dusdanige vormen had aangenomen, dat eisers broer zich hierdoor bedreigd had moeten voelen, of dit als zijn eigen ‘probleem’, ‘incident’ of ‘voorval’ had moeten ervaren. Mede omdat niet is gebleken dat de reden dat eisers broer uit Libanon is vertrokken verband houdt met de problemen die eiser heeft ervaren. Eiser wijst er daarbij niet ten onrechte op dat asielzoekers tijdens hun asielgehoren in beginsel wordt gevraagd naar problemen die zij zelf hebben ervaren en die reden waren om hun land van herkomst te verlaten. Dit is door de minister ook niet weersproken. Het is dan aan de minister om te onderbouwen waarom, gelet op de verklaringen van eiser, het in dit geval in de rede zou hebben gelegen dat eisers broer hierover in zijn asielgehoor zou hebben verklaard. De minister had dit bijvoorbeeld kunnen doen door te vermelden welke vragen aan eisers broer zijn gesteld en waarom een dergelijk antwoord verwacht had mogen worden. De enkele motivering dat aan de broer herhaaldelijk zou zijn gevraagd of er tot aan diens vertrek voorvallen of problemen zijn geweest is daarvoor, gelet op het voorgaande, onvoldoende. Het bestreden besluit bevat dan ook een motiveringsgebrek.
6.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De minister heeft op de zitting namelijk aangegeven dat de vraag of eisers broer inderdaad werd lastiggevallen doorslaggevend is voor de vraag of eiser na 2018 nog problemen heeft ondervonden en daarmee, zo begrijpt de rechtbank, voor de vraag of aannemelijk is dat Hezbollah daadwerkelijk actief op zoek is naar eiser. Hier moet dus nader onderzoek naar worden gedaan.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2023, zoals gewijzigd met het aanvullende besluit van 24 september 2024.
7.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan de minister op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat eiser op de zitting ook een beroep heeft gedaan op de actuele veiligheidssituatie in Libanon, waarbij de minister heeft verklaard dat daar nog geen standpunt over kon worden ingenomen, en omdat de minister heeft aangegeven nader onderzoek naar de medische situatie van eiser nodig te achten. Dit betekent dat op meerdere onderdelen een verdere beoordeling moet plaatsvinden waarvoor een bestuurlijke lus zich niet goed leent.
7.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij het nemen van dat nieuwe besluit moet de minister ook de actuele veiligheidssituatie in Libanon betrekken. Als de minister daarbij opnieuw tot een afwijzing komt, moet hij opnieuw ambtshalve beoordelen of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek om medische redenen. De rechtbank geeft de minister hiervoor acht weken. Als de minister een nieuw voornemen noodzakelijk acht en dat voornemen binnen deze termijn aan eiser kenbaar maakt, moet de minister binnen twaalf weken opnieuw beslissen.
7.3.
Eiser heeft recht op vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2023, zoals gewijzigd met het aanvullende besluit van 24 september 2024;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak; als de minister binnen deze termijn een nieuw voornemen aan eiser kenbaar maakt, moet hij binnen twaalf weken opnieuw beslissen;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaaknummer NL22.7779 (niet gepubliceerd).
3.Rapport aanvullend gehoor, pagina 12.