ECLI:NL:RBDHA:2024:18481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.41752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De eiser, een man van Somalische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 oktober 2024, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat hij te lang in een politiecel had doorgebracht en dat hij al op 13 oktober 2024 had kunnen worden heengezonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser minder dan 24 uur in de politiecel heeft doorgebracht en dat zijn beroepsgrond niet slaagde.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze niet zijn betwist. De minister had voldoende gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond, en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier S.N. Lekatompessij, en is openbaar gemaakt op 8 november 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.41752
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en middels een afstandsverklaring afgezien van het recht om gehoord te worden op zitting. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
Verblijf in politiecel
2. Eiser stelt dat hij te lang in een politiecel heeft doorgebracht. Hij had na zijn strafrechtelijke aanhouding op 13 oktober 2024 al dezelfde dag in bewaring kunnen worden gesteld. Op verzoek van de AVIM¹ is hij pas op 14 oktober 2024 in de ochtend overgedragen. Daardoor heeft eiser ten onrechte twee nachten in een politiecel moeten doorbrengen.
1. Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Eiser is op 14 oktober 2024 in de ochtend strafrechtelijk heengezonden en overgedragen aan de AVIM. Hij is vervolgens om
13
uur in bewaring gesteld en is op 15 oktober 2024 om 8.59 uur uitgeplaatst. Daarmee heeft eiser vanaf het tijdstip van zijn inbewaringstelling minder dan 24 uur in een politiecel doorgebracht. Dat eiser, zoals hij stelt, al op 13 oktober 2024 strafrechtelijk had kunnen worden heengezonden, staat niet ter beoordeling van de bewaringsrechter. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat hij in het detentiecentrum enige tijd in een afgezonderde ruimte onder cameratoezicht heeft verbleven vanwege zijn psychische problematiek en zijn verwarde toestand. Eiser is niet suïcidaal, maar heeft een fobie om met meerdere personen in één cel te verblijven.
7. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan blijkt namelijk dat er sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarbij komt dat eiser in het verleden al eens met onbekende bestemming is vertrokken en zich dus eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De minister heeft daarom mogen overwegen dat het opleggen van een lichter middel zoals een periodieke meldplicht niet opweegt tegen de kans dat eiser op andere gedachten komt en
opnieuw onderduikt. Dat eiser in het detentiecentrum enige tijd in een afgezonderde ruimte is geplaatst, maakt evenmin dat hij niet in bewaring had mogen worden gesteld. In de maatregel van bewaring en ook namens de minister ter zitting is voldoende toegelicht, dat voor de gestelde psychische problematiek van eiser in het detentiecentrum adequate zorg beschikbaar is. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 november 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.