ECLI:NL:RBDHA:2024:18440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
09/280496-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot amfetamine en cocaïne

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en amfetamineolie, alsook van voorbereidingshandelingen voor de productie van deze en andere verdovende middelen. De verdachte, geboren in Zaïre, werd beschuldigd van het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine en cocaïne, en het voorhanden hebben van chemicaliën en voorwerpen die bestemd waren voor de productie van deze middelen. Tijdens de zitting op 24 oktober 2024 werd het bewijs gepresenteerd, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de politie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van de verdovende middelen en de voorwerpen in zijn woning, en dat hij beschikkingsmacht had over deze goederen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medepleger was van de feiten en dat hij zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 166 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/280496-23
Datum uitspraak: 7 november 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] (Zaïre),
postadres: [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 oktober 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. G. van der Steen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 228 gram amfetamine en/of 2 liter amfetamineolie, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 oktober 2023 te 's-Gravenhage
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en/of cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of
zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
- chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van amfetamine en/of
cocaïne, te weten grote hoeveelheden aceton, ammoniak, wasbenzine, procaïne,
tetramisol, ethylacetaat en/of caustic soda en/of
- goederen die bestemd zijn voor de productie en/of bereiding en/of verwerking van
amfetamine en/of cocaïne, te weten stampers, een persframe, een persmal,
verwarmingsspiralen, tonnen, zeven en/of crepepapier, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feit(en).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023334409, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 276).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 oktober 2024, voor zover inhoudende:
U houdt mijn verklaring bij de politie voor en zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat een Franse vriend contact met mij had gezocht. Ja, ik kan mij dat wel herinneren. Zijn naam is ‘ [naam 1] ’. Hij zei dat hij mensen in Nederland kende en vroeg mij of ik hen kon helpen. Die mensen kwamen met spullen. Het duurde drie maanden en toen kwam de politie. Ik heb blauwe jerrycans gezien. Ik heb niet aan hen gevraagd wat de inhoud daarvan was. Ik heb ook emmers gezien. Die hebben ze later gebracht. Het waren drie mensen, waarvan één aan het werk was en de anderen hielpen hem daarbij. Ik moest uit de woning als zij aan het werk waren.
U toont mij de foto op pagina 15 van het dossier. Dat is mijn keuken. U zegt mij dat er ook een kast met een slot staat en vraagt of dat mijn kast was en of ik het slot erop heb geplaatst. Ik had geen sleutel ervan. Zij hadden de sleutel. Zij hebben het slot geplaatst. De kast is ook van hen.
U toont mij de foto op pagina 16 van het dossier en zegt mij dat daarop een pers te zien is, waarvan de politie zegt dat die bedoeld is om drugs te maken.
Ik heb die pers wel eerder in huis gezien.
U toont mij foto 5 en 6 van de LFO fotomap (p. 60) U vraagt mij of ik in de woonkamer verbleef en sliep. Dat klopt. Zij wilden niet dat ik erbij was als zij aan het werk gingen, dus vroegen ze mij of ik weg wilde gaan. Ik ben toen ook weggegaan. Ik heb niet gevraagd waarom zij dat wilden. Ik moest mij geen zorgen maken. Zij waren in de woning bezig en ik moest niets tegen de politie zeggen. Zij zouden mij bellen als ze klaar waren. De woonkamer zat niet op slot.
U vraagt mij hoe vaak ik van die mensen weg moest uit mijn woning.
In die drie maanden ongeveer vier keer. Ik moest dan voor ongeveer een uur weg. Als ik terugkwam, waren zij klaar. Ze hadden dan alles weer teruggezet. Voordat de brandweer kwam, had ik de geur wel geroken. Het was een bizarre geur. Het was geen fijne geur. Het klopt dat ik van deze mannen geld heb gekregen. Dat was drie keer het geval. Iedere keer kreeg ik € 100,00. Ik kreeg dat als zij klaar waren. Zij riepen mij en dan gaven ze mij geld. Zij hebben tegen mij gezegd dat ik niet in de problemen zou komen met de politie. [naam 2] zei dat. Ik had hen niet moeten geloven. Ik had zelf aan hen gevraagd of ik niet door hen in de problemen zou komen. Zij zeiden dat ik mij geen zorgen moest maken en nu zit ik in de problemen. Ze zeiden dat toen ze de jerrycans brachten. Ik vroeg toen aan hen of het mij geen problemen zou opleveren.
U vraagt aan mij of het klopt dat er drie maanden zaten tussen het moment van brengen van de jerrycans en het moment dat de brandweer en politie kwamen. Dat klopt. In die drie maanden is vier keer aan mij gevraagd om weg te gaan. Ze zeiden telkens dat zij bezig waren om iets te doen. Ik mocht die kennis niet kopiëren. Als ik erbij zou zijn, zou ik zien hoe het zou moeten en dan zou ik het na kunnen doen. Als ik binnenkwam zag ik niet dat zij bezig waren geweest met iets. Ik rook alleen iets. Ik vroeg mij dat wel af. Ik voelde van binnen dat er iets niet klopte. Zij waren met zijn drieën. Eén meneer was [naam 2] . Ik noemde hem zo. U vraagt mij of het klopt dat die door twee anderen werd geholpen. Ja, dat klopt. Ik had het idee dat de twee anderen jongeren waren. Zij hadden het werk niet zo goed onder de knie. Zij waren er om hem te helpen. Ik had het idee dat het werk niet goed ging. Zij verplaatsten spullen en sjouwden ermee. Ik zag de mensen die hielpen spullen naar buiten brengen. Als ik naar binnen mocht komen, werden er door hen spullen naar buiten gebracht. Het waren kleine dingen, onder andere emmers en vuilniszakken. Het klopt dat aan mij is gevraagd om spullen in de woning op te slaan. Het klopt ook dat er dingen gebeurden in mijn woning waar ik niet bij mocht zijn en ook dat er spullen naar buiten gingen als ik terugkwam.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, voor zover inhoudende (p. 11-12):
Op 24 oktober 2023 omstreeks 19:23 uur bevond ik, verbalisant [verbalisant]
, mij in burgerkleding gekleed en belast met onopvallende surveillance, in het verzorgingsgebied van politiebureau De Heemstraat in Den Haag.
De stankoverlast zou een chemische geur betreffen afkomstig uit de woning [adres 2] .
Bij de voordeur van de woning was direct een zeer sterke aceton geur waarneembaar. De chemische aceton geur was dusdanig sterk aanwezig
in de woning dat ik vrijwel direct hoofdpijn kreeg. Hierop heb ik de ruimte welke
wordt beschreven als woonkamer bekeken. In de woonkamer zag ik een magnetron op een aanrecht staan. Ik zag dat deze magnetron was voorzien van witresidu op de harde oppervlakken. Het is mij bekend dat een magnetrons veelal wordt gebruikt om vocht aan een kiloblokken drugs te onttrekken in het bewerkingsproces. In de woonkamer stond een houtenkast voorzien van hangslot en twee houten klapdeuren. Ik zag dat er naast deze kast meerdere attributen stonden waarvan het mij bekend is dat deze worden gebruikt in het bewerkingsproces van drugs. Ik zag namelijk dat er een geopende bigshopper boodschappentas stond met daarin een drugspers. Ik zag dat er naast de drugspers twee zogeheten stampers stonden. Dit betroffen twee houtenstokken voorzien van een plastic-onderkant waarmee drugs uit vasten voorwerpen geperst kan worden tijdens het bereidingsproces. Ik zag dat er naast de twee stampers een houtenstok stond waarvan de onderkant bruin/zwartkleurig was aangetast. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het roeren met deze houten stok in vaten met chemicaliën. Terwijl ik bij houtenkast voorzien van hangslot en twee houten klapdeuren stond nam ik een zeer sterke ammoniakgeur waar afkomstig uit deze kast. Ik zag dat er ruimte zat tussen de klapdeuren waardoor je direct in de kast kon kijken zonder de kast te openen. Door de kier zag ik meerdere flessen ammoniak in de kast staan. Tevens zag ik een grote bakplaat liggen in de vorm van een blok. Het is mij bekend dat dergelijke bakplaten veelal worden gebruikt in het bewerkingsproces om drugs in te doen. Ik zag dat de ventilatieroosters in de woonkamer waren volgepropt met papier. Dit wekte bij de indruk dat er gepoogd werd de chemische geur in de woning te maskeren. De woonkamer gaf toegang tot een inpandig balkon. Op het balkon stonden meerdere plastic vaten. Ik rook een zeer sterkte aceton geur afkomstig uit deze vaten. Tevens zag ik dat een vochtige en doorzichtige substantie in de plastic vaten zat. Het is mij bekend dat dergelijke vaten veelal in het bewerkingsproces van drugs worden gebruikt en worden gevuld met aceton.
De woonkamer gaf toegang tot een inpandig balkon. Op het balkon stonden meerdere plastic vaten. Ik rook een zeer sterkte aceton geur afkomstig uit deze vaten. Tevens zag ik dat een vochtige en doorzichtige substantie in de plastic vaten zat. Het is mij bekend dat dergelijke vaten veelal in het bewerkingsproces van drugs worden gebruikt en worden gevuld met aceton.
3. Het proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, voor zover inhoudende (p. 49-53):
Op 24 oktober 2023 van omstreeks 20.43 uur en later hebben wij op verzoek van [inspecteur van politie] , inspecteur van politie en werkzaam in het Basisteam Hoefkade van de politie eenheid Den Haag, onderzoek verricht op de locatie [adres 2] te Den Haag.
Direct bij het betreden van de woonkamer roken wij een sterke chemische geur van een oplosmiddel. Wij zagen dat rechts van de keuken een afgesloten (hangslot) kast stond. Naast deze kast stonden draagtassen met daarin diverse verpakkingen met chemicaliën, twee "stampers" en een metalen persframe. Verder zagen wij dat op het balkon, te betreden via de woonkamer, een aantal gebruikte vaten, tonnen stonden. [inspecteur van politie] , voornoemd, deelde ons mede dat in de woonkamer op de vloer 10 jerrycans, verpakt in vuilniszakken, hadden gestaan en dat deze door de brandweer op de galerij voor de woning waren gezet.
De aangetroffen goederen (onder andere zogenaamde stampers, een persframe, een persmal, een logoplaat, verwarmingsspiralen, tonnen, zeven, rollen tape, ballonen, crêpepapier) en chemicaliën (onder andere ethylacetaat, aceton, wasbenzine, ammoniak, caustic soda, procaïne, tertramisol) zijn typische goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar (synthetische) drugs vervaardigd of bewerkt worden, met name de terugwinning van cocaïne uit een drager materiaal en de bewerking van cocaïne. De gebruikte chemicaliën (aceton, ethylacetaat, wasbenzine) zijn licht ontvlambare oplosmiddelen waarbij de kans op brand groot is.
Verder werden door ons amfetaminepasta, amfetamine-base (olie) en ketamine (indicatief) aangetoond.
4. Een geschrift, te weten: NFI-rapport, betreffende het drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op 24 oktober 2023 op locatie [adres 2] te Den Haag, opgesteld op 12 april 2024 (niet doorgenummerd):
3.4.
Bewijsoverwegingen
Aangetroffen verdovende middelen in de woning aan de [adres 2] te Den Haag (feit 1)
Op 24 oktober 2023 is de woning aan de [adres 2] te Den Haag doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is in de kast in de woonkamer 228 gram amfetamine en twee liter amfetamineolie aangetroffen. Daarnaast zijn in de woonkamer en op het inpandige balkon diverse voorwerpen, grondstoffen en chemicaliën aangetroffen die kunnen dienen voor het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardingen van cocaïne en amfetamine.
Voorwaardelijk opzet
Voor de wetenschap van de aanwezigheid van die verdovende middelen en de producten die worden gebruikt voor de productie ervan is ten eerste vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van die aanwezigheid en daarnaast dat hij daarover beschikkingsmacht moet hebben gehad. Niet hoeft vast te staan dat de verdovende middelen ook daadwerkelijk van hem waren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid. Wat die bewustheid betreft moet de verdachte daarop minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad, wat betekent dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat deze goederen zich in zijn woning bevonden. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
De verdachte was volgens de gemeentelijke basisadministratie en zijn eigen verklaring de bewoner van de woning. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de zich in zijn woning aanwezige goederen. Van een contra-indicatie is in deze zaak geen sprake. Hoewel de verdachte de drie personen die hij in zijn woning toeliet niet kende, liet hij hen op basis van goed vertrouwen bij hem binnen. Al snel toen de mannen in zijn woning aanwezig waren, kreeg de verdachte een gevoel dat er iets niet klopte. Hij zag jerrycans en emmers en aan hem werd gevraagd niets aan de politie te vertellen. Ook heeft hij bekend een aparte geur te hebben geroken. Een sterke geur werd ook door de verbalisanten waargenomen.
Voornoemde omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte argwaan had moeten krijgen over het reilen en zeilen van de anderen in zijn woning. Temeer omdat hij op het moment dat hij van de personen die van zijn woning gebruikmaakten weer thuis mocht komen, zag dat er personen met vuilniszakken en emmers zijn woning verlieten en hij van hen de politie niet mocht informeren.
Voor zover al zou moeten aangenomen dat alle aangetroffen verdovende middelen en de daarbij horende voorwerpen die zagen op de productie ervan, niet aan de verdachte toebehoren maar aan medeverdachten, rust onder voornoemde omstandigheden op de verdachte de plicht om onderzoek te doen naar de spullen die niet door hemzelf in zijn eigen woning zijn geplaatst. De meeste van de spullen stonden zelfs in hetzelfde vertrek als waar hij sliep en waren bovendien zichtbaar voor hem, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van aantreffen van de goederen en zijn eigen verklaring. Zo stond de drugspers in de open keuken, ook zijnde de woonkamer waar verdachte sliep, en heeft de verdachte verklaard die pers te hebben gezien. Hiervan moet verdachte dus wetenschap hebben gehad. Op de kast, die door de mannen in de woning was gezet, zat een hangslot waar de verdachte de sleutel niet van had. Dit enkele feit had aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek door hem. Datzelfde geldt voor de aangetroffen goederen die zich in de kast bevonden die zichtbaar waren omdat het mogelijk was direct in de kast te kijken door de ruimte tussen de klapdeuren. De verdachte heeft ondanks de aanwezigheid van deze goederen daar geen onderzoek naar gedaan. Hij had de anderen kunnen vragen wat zij in zijn woning deden en aan hen kunnen vragen waarom hij telkens weg moest gaan als zij in zijn woning ‘gingen werken’. De verdachte verklaarde immers dat hij “voelde van binnen dat er iets niet klopte.” Door als hoofdbewoner geen enkele vorm van onderzoek te verrichten naar goederen die niet van hem zijn, maar wel duidelijk zichtbaar in zijn woning staan, nam hij een onaanvaardbaar risico op de aanwezigheid van eerder vermelde goederen in zijn woning. De verdachte heeft zich hiermee niet aan de situatie onttrokken, maar zich aan hetgeen in zijn woning gebeurde, overgegeven. Dat hij op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert maakt dit niet anders. De rechtbank vindt dat ook van een persoon die op een beperkter niveau functioneert, een zekere mate van verantwoordelijkheid kan worden verwacht.
De rechtbank concludeert dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van voornoemde goederen in zijn woonkamer en het balkon. Aan het eerste vereiste, te weten voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid, is hiermee voldaan.
Beschikkingsmacht
Aan het tweede vereiste, dat verdachte de beschikkingsmacht had over de goederen, is volgens de rechtbank ook voldaan. De goederen bevonden zich immers in zijn woonkamer en op het inpandige balkon van zijn woning, en dus in zijn machtssfeer.
Voorbereidingshandelingen Opiumwetfeiten (feit 2)
Er is sprake van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet indien de verdachte opzettelijk (1) een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daar daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid middelen of lichtingen te verschaffen (2), zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, en/of (3) voorwerpen, vervoersmiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bestemd zijn tot het plegen van dat feit. Er moet worden beoordeeld of deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met deze handelingen voor ogen had.
De rechtbank ziet gelet op haar eerdere overwegingen, eveneens redenen om de verdachte verantwoordelijk te houden voor strafbare voorbereidingshandelingen en gaat daarbij uit van de feiten en omstandigheid zoals hiervoor zijn weergegeven. De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan drie voor hem onbekend gebleven personen, waarna zij volgens hemzelf daar aan het werk gingen. In die woning zijn meerdere voorwerpen en stoffen aangetroffen, waarvan de verdachte minst genomen had moeten vermoeden dat die voorwerpen en stoffen bestemd zijn tot het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het voorbereiden, bewerken, verwerken en vervaardingen van cocaïne en amfetamine. Het ging immers om goederen die, vooral in onderlinge samenhang bezien, onmiskenbaar bestemd zijn voor de bewerking van productie van amfetamine en de bewerking van cocaïne.
Indien en voor zover bij de verdachte sprake is geweest van onwetendheid omtrent de bestemming van de voorwerpen en stoffen en/of hij dacht met een mogelijk legale toepassing te maken te hebben, had het op de weg van de verdachte gelegen niet passief te blijven maar zich waar mogelijk te vergewissen van die bestemming en in elk geval een kritische blik te hebben. Daarbij lag het in de rede tenminste enig inzicht te verkrijgen in het antwoord op de vraag wat zij in zijn woning aan het doen waren en waarom hij in ruil voor geld zijn woning moest verlaten en geen contact mocht zoeken met de politie. De verdachte heeft door het mede voorhanden hebben van deze voorwerpen en stoffen het voorwaardelijk opzet gehad op het plegen van het strafbare feit van artikel 10a van de Opiumwet.
Medeplegen
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is volgens vaste rechtspraak slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. In dat verband komt betekenis toe aan onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van beide feiten sprake was van medeplegen tussen de verdachte en anderen. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat de verdachte samen met ‘ [naam 1] ’ heeft gesproken over het ter beschikking stellen van zijn woning aan voor hem onbekend gebleven personen. Vervolgens heeft de verdachte ook samengewerkt met ‘ [naam 2] ’ door toe te staan dat hij samen met de anderen goederen in zijn woning hebben gestald. Deze goederen waren onmiskenbaar bestemd voor de bewerking van productie van amfetamine en de bewerking van cocaïne. Het voorhanden hebben van deze goederen en het beschikbaar stellen van de woning kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gekwalificeerd als het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Conclusie
De verdachte heeft tezamen met anderen 228 gram amfetamine en twee liter amfetamineolie aanwezig gehad en heeft zich beziggehouden met het treffen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van amfetamine en cocaïne. De rechtbank acht dan ook de feiten 1 en 2, zoals aan de verdachte tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 24 oktober 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 228 gram amfetamine en 2 liter amfetamineolie, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 24 oktober 2023 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden,
te weten
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken en
- het opzettelijk vervaardigen van amfetamine en cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
te weten:
- chemicaliën en grondstoffen bestemd voor de productie van amfetamine en cocaïne, te weten grote hoeveelheden aceton, ammoniak, wasbenzine, procaïne, tetramisol, ethylacetaat, caustic soda en goederen die bestemd zijn voor de productie en/of bereiding en/of verwerking van amfetamine en cocaïne, te weten stampers, een persframe, een persmal, verwarmingsspiralen, tonnen, zeven en
crêpepapier, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 166 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de reclassering.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank van mening is dat dit onvoldoende is, is verzocht om te volstaan met het daarnaast opleggen van een voorwaardelijke taakstraf. De verdediging heeft daartoe bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat deze feiten, indien bewezen, hem in verminderende mate kunnen worden toegerekend.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid amfetamine en amfetamineolie. Daarnaast heeft hij, door zijn woning beschikbaar te stellen en te tolereren dat anderen gebruik maakten van zijn woning om drugs te produceren en daartoe diverse voorwerpen, grondstoffen en chemicaliën voorhanden te hebben gehad, zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het overtreden van de Opiumwet. Door aldus te handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de samenleving schadelijke drugs. Deze verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel schadelijke gevolgen met zich brengt op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak. Ook gaat de handel in deze verdovende middelen dikwijls gepaard met andere vormen van (gewelddadige) criminaliteit, die de maatschappij veel overlast bezorgen. Daarnaast brengen de productie van amfetamine en cocaïne en de opslag van chemicaliën die bestemd zijn voor de productie van verdovende middelen grote gevaren met zich, waaronder brandgevaar, ontploffingsgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat dit alles plaatsvond in een woning midden in een woonwijk, waarmee buurtbewoners zijn blootgesteld aan deze gevaren.
Wel houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat de verdachte weliswaar zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van, en de beschikkingsmacht had over de verdovende middelen en de goederen bestemd voor de productie daarvan, maar dat hij een betrekkelijk geringe rol had in het geheel. Voor de rechtbank speelt dit een belangrijke rol in de keuze voor de strafmodaliteit en de hoogte van de op te leggen straf.
De persoonlijke omstandigheden
Voorts houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 21 oktober 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel blijkt uit het strafblad dat de verdachte in een proeftijd liep van een voorwaardelijk sepot voor het plegen van een diefstal.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van de psycholoog drs. J. Yntema van 29 april 2024. Hierin staat vermeld dat de verdachte zwakbegaafd is en lijdt aan schizofrenie en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was hier ook sprake van. De zwakbegaafdheid in combinatie met zijn schizofrenie maken de verdachte zeer kwetsbaar. Deze kwetsbaarheid wordt versterkt door de externe omstandigheden waarin de verdachte verkeert, zoals zijn financiële problemen, het gebrek aan inzicht in sociale situaties en zijn beperkt probleemoplossend vermogen. Dit maak dat hij de intenties van anderen minder goed kan inschatten en dat er makkelijk misbruik van hem gemaakt kan worden. Geadviseerd wordt om de verdachte het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door de bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies over de verdachte van 16 mei 2024, waaruit volgt dat de verdachte op nagenoeg alle leefgebieden problemen heeft. De verdachte leidt een zwervend bestaan en laat in toenemende mate een zorg mijdende houding zien. De reclassering heeft de verdachte in de afgelopen periode begeleid in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis. Binnen het schorsingstoezicht is intensief ingezet op het vergroten van de motivatie van de verdachte voor onder andere beschermingsbewind en begeleid wonen. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleidt, hetgeen mogelijk te maken heeft met de zeer beperkte leerbaarheid van de verdachte. Het is daarom dat de reclassering geen meerwaarde ziet in het opleggen van een reclasseringstoezicht.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 166 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is hiermee gelijk aan het voorarrest. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur. Hoewel de reclassering geen meerwaarde ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden, acht de rechtbank oplegging van een meldplicht en reclasseringstoezicht wel degelijk geboden. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de verdachte kwetsbaar is en de hulp van de reclassering goed kan gebruiken. Aan het voorwaardelijk deel worden dan ook als bijzondere voorwaarden gekoppeld dat de verdachte zich bij de reclassering meldt en zich houdt aan de door de reclassering aan hem gegeven aanwijzingen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard hiervoor open te staan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstrafvoor de duur van
166 (HONDERDZESENZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
90 (NEGENTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.J. Kodrzycki, voorzitter,
mr. I.K, Spros, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2024.