ECLI:NL:RBDHA:2024:18410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.37655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 5 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 september 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft betoogd dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, onder verwijzing naar een vermeende verslechtering van de situatie voor asielzoekers in Duitsland. Echter, de rechtbank stelt vast dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit beginsel in zijn geval niet van toepassing is.

De rechtbank wijst erop dat Duitsland, net als Nederland, partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en dat de minister terecht heeft gesteld dat de door eiser overgelegde artikelen te algemeen zijn om zijn claims te onderbouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij persoonlijk te maken heeft gehad met discriminatie of racisme in Duitsland, en de rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37655

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.V. Appeldoorn),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Mag er ten opzicht van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Eiser voert aan dat de algehele houding in Duitsland, ten opzichte van asielzoekers, in negatieve zin is veranderd. Uit de door eiser bijgevoegde artikelen blijkt, volgens eiser, dat er in Duitsland een gebrek aan empathie is ten opzichte van asielzoekers. Daarnaast heeft eiser een niet vertaald document overgelegd dat volgens eiser een toegangsweigering is dat Duitsland aan hem heeft opgelegd. Eiser leidt hieruit af dat wanneer hij wordt overgedragen, Duitsland hem mogelijk de toegang zal weigeren. Eiser voert tot slot aan dat hij door Duitsland, anders dan wanneer hij in Nederland kan blijven, waarschijnlijk zal worden teruggestuurd naar Turkije omdat hij naast de Syrische nationaliteit ook de Turkse nationaliteit heeft.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister voor Duitsland in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Duitsland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Duitsland.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 8 november 2023 geoordeeld dat er ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De minister heeft terecht gesteld dat de door eiser overgelegde artikelen algemeen van aard zijn. Eiser heeft daarbij ook zelf aangegeven dat hij niet persoonlijk te maken heeft gehad met discriminatie of racisme. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De minister stelt daarbij op zitting terecht dat Duitsland op 13 juni 2024 akkoord is gegaan met het verzoek om eiser terug te nemen. Hiermee garandeert Duitsland de terugname van eiser en zal hij niet, zoals eiser vermoedt, worden geweigerd. Tot slot kan eiser bij voorkomende problemen in Duitsland zich richten tot de (hogere) autoriteiten in Duitsland. Uit de verklaringen van eiser is niet gebleken dat hij heeft geprobeerd te klagen bij de autoriteiten in Duitsland. Daardoor is niet gebleken dat de autoriteiten in Duitsland eiser niet zouden willen helpen.
Is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden?
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan elke lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is die lidstaat daartoe op grond van de in de verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje, van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt de minister van zijn bevoegdheid om een verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in ieder geval gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
7.1.
Eiser betoogt dat hij bij overdracht aan Duitsland door de autoriteiten in Duitsland waarschijnlijk zal worden overgedragen aan Turkije. De rechtbank overweegt dat eiser hier in het kader van de Dublinprocedure geen beroep (meer) op kan doen wanneer is aangenomen dat uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder andere uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024. [3] Het door eiser gestelde verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland kan daarom ook geen grond vormen voor het oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
3.ABRvS 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.