ECLI:NL:RBDHA:2024:18410
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 5 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 september 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 24 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft betoogd dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag, onder verwijzing naar een vermeende verslechtering van de situatie voor asielzoekers in Duitsland. Echter, de rechtbank stelt vast dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit beginsel in zijn geval niet van toepassing is.
De rechtbank wijst erop dat Duitsland, net als Nederland, partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en dat de minister terecht heeft gesteld dat de door eiser overgelegde artikelen te algemeen zijn om zijn claims te onderbouwen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij persoonlijk te maken heeft gehad met discriminatie of racisme in Duitsland, en de rechtbank concludeert dat er geen reëel risico is op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling bij overdracht aan Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.