ECLI:NL:RBDHA:2024:18404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.37280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep aangetekend tegen het besluit van de minister om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verdragen zullen behandelen. Eiser voerde aan dat er in Duitsland systematische tekortkomingen zijn in de opvang van asielzoekers, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de opvang in Duitsland niet aan de vereisten voldoet. De rechtbank verwees naar een eerder oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat bevestigde dat Duitsland voldoet aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Vluchtelingenverdrag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter M.S. de Vries, in aanwezigheid van griffier F.E. Brokke, en werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 september 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er ten aanzien van Duitsland worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat er ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In dit kader voert eiser het volgende aan. In Duitsland zijn er systematische en structurele tekortkomingen in de opvang van asielzoekers. Hierbij verwijst eiser naar pagina 151, 152 en 153 van het AIDA-rapport van juni 2024 (update 2023). Uit dit rapport volgt dat er sprake is overbevolking in de opvangcentra en sommige asielzoekers in Berlijn in tenten moeten verblijven. Daarnaast zijn de leefomstandigheden in de opvangcentra onvoldoende als gevolg van gebrek aan privacy, onreine sanitaire voorzieningen en overlast. Op zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de opvangsituatie in Duitsland schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van zijn kinderen, die momenteel allemaal in Turkije verblijven.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat de minister voor Duitsland in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Duitsland overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Duitsland.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 november 2023 geoordeeld dat er ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [2] . De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Het AIDA-rapport over 2023 schetst geen ander beeld van de opvangsituatie in Duitsland, dan in eerdere rapporten is weergegeven. Ook bieden de persoonlijke omstandigheden van eiser geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat de opvang in Duitsland niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet. De stelling van eiser dat de opvang schadelijk zou zijn voor de geestelijke gezondheid van zijn kinderen is niet met stukken onderbouwd. Bij voorkomende problemen in Duitsland kan eiser zich richten tot de (hogere) autoriteiten in Duitsland. Uit de verklaringen van eiser is niet gebleken dat hij heeft geprobeerd te klagen bij de autoriteiten in Duitsland. Daardoor is niet gebleken dat de autoriteiten in Duitsland eiser niet zouden willen helpen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.