ECLI:NL:RBDHA:2024:18371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/09/664487 / HA ZA 24-325
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit optieovereenkomst met internationale elementen

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit drie partijen uit België en Curaçao, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een partij uit Nederland, op basis van een in 2015 gesloten optieovereenkomst betreffende een stuk grond in Suriname. Gedaagde had zich garant gesteld voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor het bouwrijp maken van de grond en had zich verplicht om 75% van de eigendom aan eisers te verkopen. Bij niet tijdige verkrijging van de vergunningen zou gedaagde een schadevergoeding van USD 150.000 verschuldigd zijn. In 2023 hebben eisers gedaagde aangesproken op deze schadevergoeding, maar gedaagde heeft niet betaald.

De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken besproken, waarna de mondelinge behandeling op 9 september 2024 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde zijn verplichtingen uit de optieovereenkomst niet is nagekomen en dat de schadevergoeding verschuldigd is. Gedaagde heeft geprobeerd zich te beroepen op overmacht en onvoorziene omstandigheden, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet opgingen, aangezien gedaagde bij het aangaan van de overeenkomst al op de hoogte was van de benodigde wetgeving in Suriname.

De rechtbank heeft de vordering van eisers toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van USD 150.000, plus bijkomende kosten. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan eisers toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/664487 / HA ZA 24-325
Vonnis van 23 oktober 2024
in de zaak van

1.. [eiser sub 1] te [woonplaats 1] (België),2. [eiser sub 2] te [woonplaats 2] (Curaçao),3. [eiser sub 3] te [woonplaats 3] (Curaçao),

eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] c.s.,
advocaat: mr. P.P.G. Bissessur te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 4] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.D. Winter te Den Haag.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eisers] c.s. en [gedaagde] hebben in 2015 een optieovereenkomst (‘Bindende verkoopbelofte met optie tot aankoop’) gesloten ter zake van een stuk grond in Suriname. [gedaagde] heeft zich bij deze overeenkomst garant gesteld voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor het bouwrijp maken en verkavelen van de grond vóór een bepaalde datum en de verplichting op zich genomen om daarna 75% van de eigendom van dit stuk grond aan [eisers] c.s. te verkopen als [eisers] c.s. hun recht om aan te kopen uitoefenen. Als de vergunningen niet tijdig zijn verkregen, verbeurt [gedaagde] volgens de overeenkomst een schadevergoeding van USD 150.000. [eisers] c.s. hebben [gedaagde] in 2023 gevraagd om de schadevergoeding te betalen omdat de vergunningen niet voor de (nader) afgesproken datum zijn verkregen. [gedaagde] heeft niet betaald.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die [eisers] c.s. hebben ingesteld. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen en de juridische argumenten die partijen naar voren hebben gebracht. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 4 april 2024, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident;
  • het vonnis van 26 juni 2024, waarbij de incidentele vordering is afgewezen;
  • het vonnis van 31 juli 2024, waarbij een mondeling behandeling is bepaald;
  • de akte overlegging aanvullende productie 15 van de zijde van [eisers] c.s..
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 september 2024. Hierbij zijn verschenen:
  • de heer [eiser sub 2] met mr. Bissessur voornoemd;
  • [gedaagde] met mr. Winter voornoemd.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. Tevens hebben beide partijen pleitaantekeningen overgelegd. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eisers] c.s. hebben in 2015 een bedrag van USD 75.000 geïnvesteerd in een project van [gedaagde] .
3.2.
Partijen hebben op 4 april 2015 een stuk genaamd “Bindende verkoopbelofte met optie tot aankoop” (hierna: de optieovereenkomst) ondertekend, waarin zij het volgende – voor zover hier van belang – zijn overeengekomen:
Partij 1
(Rb: [gedaagde] )verklaart hierbij de enige rechtmatige eigenaar te zijn van een stuk ontwikkelingsgrond [..] te [plaats] (Suriname) [..]
Partij 1 verklaart hierbij tevens dat hij garant staat om alle toestemmingen te verkrijgen om dit perceel grond grond bouwrijp te maken en te verkavelen in ongeveer 240 kavels zodat ze als bouwpercelen kunnen worden verkocht. Deze vergunningen moeten uiterlijk tegen 1/1/2018 verleend zijn.
3. Partij 1 verklaart hierbij eveneens dat hij garant staat voor de eigendomsomschrijving en eigendomsrechten op hoger beschreven onroerend goed. [..]
4. Partij 1 verbindt er zich toe krachtens onderhavige belofte om 75 % van de gezegde eigendom te zullen verkopen aan partij 2
(Rb: [eisers] c.s.)voor een bedrag van 675.000 US $. Aldus worden partijen mede-eigenaars.
5. Partij 2 verkrijgt aldus krachtens onderhavige bindende verkoopbelofte een optie tot aankoop onder hieronder genoemde voorwaarden.
6. Partij 2 zal deze optie kunnen lichten, tot uiterlijk zes maanden na 1/1/2018, en op voorwaarde dat partij 1 alle verbintenissen uit de artikelen 1,2 en 3 zal zijn nagekomen. De lichting van de optie blijft alleszins nog steeds vrijblijvend. Indien partij 2 de optie niet licht zullen partijen tegenover elkaar tot niets meer verplicht zijn.
7. Mocht partij 1 het hierboven omschrevene voor 1/1/2018 niet nakomen zal partij 1 aan partij 2 een binnen 30 dagen schadevergoeding betalen van 150.000 US $.
8. Vanaf het moment dat partij 1 in het bezit is van alle nodige vergunningen en de bedoelde ontwikkelingsgrond definitief eigendoms-grond is geworden en dit heeft overgemaakt aan partij 2 dan heeft partij 2 vanaf dat moment nog 6 maanden de tijd om de optie te lichten en tot aankoop van het perceel over te gaan.
[..]
3.3.
Partijen hebben in 2019 afgesproken om de in de optieovereenkomst afgesproken termijn onder 2. en 7. te verlengen tot uiterlijk 31 juli 2021.
3.4.
Bij e-mail van 3 juli 2023 hebben [eisers] c.s. aanspraak gemaakt op de schadevergoeding vermeld onder 7. van de optieovereenkomst. Zij hebben [gedaagde] verzocht deze schadevergoeding binnen 30 dagen te betalen.
3.5.
Bij e-mail van 11 september 2023 heeft [gedaagde] het volgende laten weten aan [eisers] c.s.:
“Inderdaad duurt het allemaal lang, maar mijn inspanningen om dat realiseren is nog steeds in volle gang. Ik heb vandaag de laatste updates gehad en zal niet lang meer duren dat de grond in eigendom wordt. De wetgeving zal binnenkort bekrachtigd worden om van grondhuur tot eigendom te maken. Derhalve mijn verzoek om voor de laatste maal een uitstel te geven tot uiterlijk 31 maart 2024. Mocht op die datum niet lukken dan zal de schadevergoeding conform de overeenkomst aan jullie uitgekeerd worden.”
3.6.
Bij brief van 11 oktober 2023 heeft de advocaat van [eisers] c.s. [gedaagde] gesommeerd om de schadevergoeding binnen tien dagen na ontvangst van de brief te betalen. Tevens is aangezegd dat aanspraak zal worden gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente als [gedaagde] niet voldoet aan deze sommatie.
3.7.
Op 8 november 2023 heeft de advocaat van [eisers] c.s. een bespreking gehad met [gedaagde] . Tijdens deze bespreking heeft [gedaagde] nogmaals uitstel van betaling gevraagd tot 31 maart 2014.
3.8.
Bij e-mail van 16 november 2023 heeft de advocaat van [eisers] c.s. aan [gedaagde] late weten dat [eisers] c.s. bereid zijn om uitstel te verlenen voor betaling, maar uitsluitend onder de voorwaarde dat de betalingsafspraken worden vastgelegd in een notariële akte van schuldbekentenis. [gedaagde] heeft niet op deze e-mail gereageerd.
3.9.
Bij e-mail van 10 februari 2023 heeft de advocaat van [eisers] c.s. [gedaagde] nogmaals in de gelegenheid gesteld om het bedrag van USD 150.000 te betalen. [gedaagde] heeft op 18 februari 2014 telefonisch contact opgenomen met de advocaat van [eisers] c.s. en voorgesteld om het bedrag te voldoen in drie termijnen. De advocaat van [eisers] c.s. heeft de inhoud van dit telefoongesprek bij e-mail van 19 februari 2024 aan [gedaagde] bevestigd en heeft daarbij laten weten dat hij het voorstel van [gedaagde] met zijn cliënten zal bespreken. Bij e-mail van 22 februari 2024 heeft de advocaat van [eisers] c.s. aan [gedaagde] bericht dat [eisers] c.s. onder voorwaarden akkoord gaan met het betalingsvoorstel van [gedaagde] .
3.10.
[gedaagde] heeft ondanks een verzoek tot bevestiging niet meer gereageerd op deze e-mail en heeft tot op heden niets aan [eisers] c.s. betaald.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] c.s. vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van USD 150.0000, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 augustus 2023;
II. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.159,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2023;
III. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] c.s., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] c.s., met veroordeling van [eisers] c.s. in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het geschil heeft een internationaal karakter omdat [eisers] c.s. niet woonachtig zijn in Nederland. De rechtbank heeft bij het vonnis in incident van 26 juni 2024 reeds geoordeeld dat zij internationaal bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. Vervolgens rijst de vraag welk recht hierop van toepassing is.
5.2.
Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang. Deze kwestie valt onder het toepassingsgebied van de Rome I-Verordening [1] . Partijen hebben geen rechtskeuze gedaan en de door partijen gesloten optieovereenkomst heeft evenmin een zakelijk recht op een onroerend goed (het gaat immers om een persoonlijk recht) of de huur van een onroerend goed tot onderwerp. Op grond van het bepaald in artikel 4 lid 2 van de Rome I-Verordening wordt de overeenkomst daarom beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft. [gedaagde] is in dit geval als garantsteller de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten. Omdat [gedaagde] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, zal de rechtbank de vorderingen beoordelen aan de hand van het Nederlandse recht.
Inhoudelijke beoordeling - Resultaatsverbintenis of inspanningsverbintenis?
5.3.
In geschil is allereerst de vraag of de garantieverbintenis die is neergelegd onder 2. van de optieovereenkomst gekwalificeerd kan worden als een resultaatsverbintenis, zoals [eisers] c.s. stellen, of als een inspanningsverbintenis, zoals [gedaagde] stelt. Om dit te kunnen beoordelen zullen de afspraken die partijen hebben gemaakt, moeten worden uitgelegd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Daarbij kijkt de rechtbank naar de bedoelingen van partijen en wat zij, gelet op alle concrete omstandigheden van het geval, op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij komt betekenis toe aan zowel subjectieve gezichtspunten (zoals de hoedanigheid van partijen) als objectieve gezichtspunten (zoals de bewoordingen en de structuur van de overeenkomst).
5.4.
Bij de uitleg van de garantieverbintenis speelt in deze zaak een rol dat partijen ervaren zakenlieden zijn. Zij hebben zich bij het opstellen van de optieovereenkomst weliswaar niet laten bijstaan door juridisch adviseurs, maar van partijen mocht desalniettemin de nodige nauwkeurigheid worden verwacht bij het maken van de afspraken. De andere partij moet er immers op kunnen vertrouwen dat gemaakte afspraken komen vast te staan zodra deze zijn neergelegd in een door partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst. Dat [gedaagde] niet juridisch geschoold is, acht de rechtbank in deze zaak niet doorslaggevend omdat de optieovereenkomst slechts anderhalve pagina behelst en geen ingewikkelde juridische constructies of formuleringen bevat. Dit alles maakt dat de rechtbank bij de uitleg van de optieovereenkomst veel gewicht toekent aan de bewoordingen daarvan.
5.5.
Onder 2. van de optieovereenkomst verklaart [gedaagde] dat hij garant staat om alle toestemmingen te verkrijgen om het perceel grond bouwrijp te maken en te verkavelen in circa 240 kavels zodat ze als bouwpercelen kunnen worden verkocht. Vervolgens staat (ook) onder 2. vermeld dat de vergunningen uiterlijk op 1 januari 2018 moeten zijn verleend. Vervolgens hebben partijen onder 7. opgenomen dat [gedaagde] een schadevergoeding moet betalen aan [eisers] c.s. als hij zijn verplichtingen niet nakomt voor 1 januari 2018. Door het verbinden van een uiterste datum aan de nakoming van zijn garantieverplichting en vervolgens het verbinden van een schadevergoedingsverplichting aan het niet tijdig nakomen, komt het verkrijgen van de benodigde vergunningen vóór 1 januari 2018 voor risico en rekening van [gedaagde] . Naar het oordeel van de rechtbank moet de garantieverbintenis daarmee worden gekwalificeerd als een resultaatsverbintenis. Dat [gedaagde] dit zelf ook zo heeft begrepen, volgt uit zijn e-mail van 11 september 2023 waarin hij nogmaals om uitstel van de deadline vraagt en aangeeft dat hij de schadevergoeding zal betalen als ook na verloop van die datum de benodigde vergunningen niet zijn verleend.
5.6.
[gedaagde] heeft nog naar voren gebracht dat [eisers] c.s. de optieovereenkomst hebben opgesteld en dat hij – gelet op de omstandigheid dat partijen op vriendschappelijke voet met elkaar omgingen – erop vertrouwde dat [eisers] c.s. niet (snel) tot het vorderen van de schadevergoeding zouden overgaan. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank juist dat [gedaagde] zich terdege ervan bewust was waarvoor hij had getekend en dat hij op grond van de overeenkomst een schadevergoeding zou moeten betalen als hij zijn toezeggingen niet tijdig zou nakomen. Het door hem in [eisers] c.s. gestelde vertrouwen is in die zin ook niet beschaamd omdat [eisers] c.s. [gedaagde] in 2019 uitstel hebben verleend tot 31 juli 2021 en hem vervolgens nog twee jaar respijt hebben gegeven alvorens zij in 2023 aanspraak hebben gemaakt op de overeengekomen schadevergoeding. Dit alles maakt echter niet dat garantieverbintenis kan worden gekwalificeerd als een inspanningsverbintenis.
5.7.
Omdat [gedaagde] de resultaatsverbintenis niet is nagekomen, is hij in beginsel verplicht om de in de optieovereenkomst overeengekomen schadevergoeding te betalen.
Geen sprake van overmacht en onvoorziene omstandigheden
5.8.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op overmacht en onvoorziene omstandigheden. Hij voert hiertoe aan dat hij zijn verplichtingen al die tijd niet kon nakomen omdat de hiervoor benodigde wetgeving in Suriname langer op zich liet wachten dan hij bij het aangaan van de overeenkomst verwachtte.
5.9.
Voor een geslaagd beroep op overmacht is volgens artikel 6:75 BW [2] vereist dat de tekortkoming niet te wijten is aan de schuld van de schuldenaar en ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn risico komt. Door in de overeenkomst een resultaatsverbintenis neer te leggen, komt de tekortkoming juist wel voor risico van [gedaagde] . Het beroep op overmacht slaagt dan ook niet.
5.10.
Het beroep op onvoorziene omstandigheden deelt hetzelfde lot. De rechtbank begrijpt de stellingen van [gedaagde] aldus dat hij de optieovereenkomst gewijzigd wil hebben op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 dan wel 6:258 lid 1 BW. De maatstaf die bij beide artikelen moet worden aangelegd is (vertaald naar het onderhavige geval) of het aanspraak maken op de in de optieovereenkomst neergelegde schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat is een strenge maatstaf, die terughoudend moet worden toegepast. Partijen mogen namelijk in beginsel nakoming van de tussen hen gemaakte afspraken verlangen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van [gedaagde] deze zware toets niet doorstaan. [gedaagde] wist immers bij het aangaan van de overeenkomst reeds dat de Surinaamse wet nog moest worden aangepast om de benodigde vergunningen te verkrijgen. Dat het wetgevingsproces langer duurde dan [gedaagde] vooraf had verwacht, is niet zodanig onvoorzienbaar dat [eisers] c.s. ongewijzigde instandhouding van de optieovereenkomst niet mochten verwachten.
Beroep op schending van de klachtplicht slaagt niet
5.11.
[gedaagde] heeft verder een beroep gedaan op schending van de klachtplicht zoals neergelegd in artikel 6:89 BW. Dit artikel bepaalt dat een schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar heeft geprotesteerd. [gedaagde] stelt in dit verband dat [eisers] c.s. na afloop van de verlengde termijn voor nakoming (31 juli 2021) bijna twee jaar hebben stilgezeten voordat zij bij hem aanspraak hebben gemaakt op de onder 7. van de optieovereenkomst overeengekomen schadevergoeding. Volgens [gedaagde] is er daarmee geen sprake van een protest binnen bekwame tijd, zodat de vorderingen van [eisers] c.s. moeten worden afgewezen.
5.12.
De rechtbank oordeelt dat artikel 6:89 BW niet van toepassing is in deze situatie. Er is immers geen sprake van een gebrekkige prestatie, maar van het niet verrichten van de prestatie. [gedaagde] is, zoals hiervoor reeds overwogen, de in de optieovereenkomst neergelegde resultaatsverbintenis niet nagekomen. Volgens vaste rechtspraak is artikel 6:89 BW op een dergelijk nalaten om een overeengekomen prestatie te verrichten niet van toepassing. Deze bepaling strekt immers ertoe de schuldenaar die een prestatie heeft verricht te beschermen omdat hij erop moet kunnen rekenen dat de schuldeiser met bekwame spoed onderzoekt of de prestatie aan de verbintenis beantwoordt en dat de schuldeiser, als dit niet het geval blijkt te zijn, dit eveneens met spoed aan de schuldenaar meedeelt. [3]
Schade?
5.13.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog betwist dat [eisers] c.s. schade hebben geleden, althans dat zij een schade hebben geleden van USD 150.000. Hij meent dat hij daarom niet schadeplichtig is jegens [eisers] c.s..
5.14.
De rechtbank gaat ook aan dit verweer voorbij. De verplichting tot het betalen van schadevergoeding vloeit in dit geval voort uit de door partijen gesloten optieovereenkomst. Het is daarbij niet relevant of er daadwerkelijk schade is geleden. Het niet nakomen van de verplichtingen binnen de overeengekomen termijn maakt in dit geval dat de schadevergoeding verschuldigd is.
Slotsom
5.15.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot het oordeel dat [gedaagde] de schadevergoeding van USD 150.000 aan [eisers] c.s. moet betalen. De rechtbank zal de vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van dit bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente
5.16.
[eisers] c.s. hebben aanspraak gemaakt op de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 3 augustus 2023, de dag na het verstrijken van de betalingstermijn die zij hebben genoemd in hun e-mail van 3 juli 2023. In deze e-mail maken zij voor het eerst aanspraak op de schadevergoeding als bedoeld onder 7. van de optieovereenkomst. [gedaagde] heeft weliswaar betwist dat hij wettelijke rente verschuldigd is, maar hij heeft zijn betwisting niet nader toegelicht. De wettelijke rente zal daarom als niet voldoende gemotiveerd weersproken en gegrond op de wet worden toegewezen zoals gevorderd.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.17.
[eisers] c.s. maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten. Zij vorderen een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit). De rechtbank stelt vast dat [eisers] c.s. voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, waarbij geldt dat het sturen van een enkele brief voldoende is voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.18.
[eisers] c.s. hebben de wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd vanaf 26 oktober 2023. De wettelijke rente gaat lopen vanaf het moment dat de betreffende schade is geleden. Bij een vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is dit het moment waarop deze kosten door de schuldeiser zijn betaald. [eisers] c.s. hebben echter niets gesteld over het moment van betaling. De rechtbank zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf de dag van dagvaarding (4 april 2024).
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.19.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling gevraagd om een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.20.
De rechtbank passeert het verweer van [gedaagde] en zij legt hierna uit waarom.
5.21.
De rechtbank stelt voorop dat er een belangenafweging moet plaatsvinden als er verweer wordt gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De maatstaf daarbij is of het belang van degene die dit vordert, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist (HR 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215).
5.22.
[gedaagde] heeft zijn belang bij het achterwege laten van de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad echter niet toegelicht en ook in het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden die wijzen op het bestaan van een doorslaggevend belang van [gedaagde] bij het behoud van de bestaande toestand. De rechtbank zal haar vonnis daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Proceskosten
5.23.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] c.s. worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,38
- griffierecht
2.626,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2,00 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.799,38

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van USD 150.000, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 3 augustus 2023 tot aan de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] c.s. te betalen een bedrag van € 2.159,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de dag van dagvaarding (4 april 2024) tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] c.s. ten bedrage van € 6.799,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Knijff en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2024.
1366

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), PbEU 2008, L 177/6.
2.Burgerlijk Wetboek
3.HR15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1536