ECLI:NL:RBDHA:2024:18368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/09/660302/ HA ZA 24-83
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige intrekking van vervoersvergunning door NIWO

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] V.O.F. en de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) over de intrekking van een vervoersvergunning. Begin 2023 heeft NIWO de vergunning van [eiser] ingetrokken, waarop [eiser] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd gegrond verklaard, maar [eiser] stelt dat NIWO onrechtmatig heeft gehandeld en vordert schadevergoeding. NIWO betwist de onrechtmatigheid en stelt dat [eiser] geen schade heeft geleden.

De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken besproken, evenals de relevante feiten. Het vonnis is opgebouwd uit een inleiding, de procedure, de feiten, het geschil en de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat NIWO niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de intrekking van de vergunning. [eiser] had in haar zienswijze niet voldoende duidelijk gemaakt dat de verdenking van overtreding van de Britse Opiumwet was geseponeerd. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en dat zij de proceskosten van NIWO moet vergoeden.

De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt haar in de proceskosten van NIWO, die zijn begroot op € 4.639,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.L.M. Luiten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/660302 / HA ZA 24-83
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
[eiser] V.O.F.te [vestigingsplaats] (gemeente [gemeente] ),
eiser,
hierna te noemen: [eiser] (vrouwelijk),
advocaat: mr. M. Jonk te Amsterdam,
tegen
NATIONALE EN INTERNATIONALE WEGVERVOER ORGANISATIEte Rijswijk,
gedaagde,
hierna te noemen: NIWO,
advocaat: mr. M.C. Veltkamp-van Paassen te Den Haag.

1.Inleiding: waar gaat deze zaak over?

1.1.
Begin 2023 heeft NIWO de vervoersvergunning van [eiser] ingetrokken. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar ingediend en dit bezwaar is gegrond verklaard. [eiser] meent dat NIWO onrechtmatig heeft gehandeld bij de besluitvorming en stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden. Zij wil dat NIWO deze schade vergoedt. Volgens NIWO maakt de omstandigheid dat het bezwaar tegen het besluit gegrond is verklaard nog niet dat het besluit onrechtmatig is. Verder betwist zij dat [eiser] schade heeft geleden.
1.2.
Het vonnis is als volgt opgebouwd. De rechtbank noemt eerst welke stukken door partijen zijn ingediend en hoe de procedure is verlopen. Dan volgt een beschrijving van de feiten en omstandigheden die voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en waar partijen het over eens zijn. Vervolgens vat de rechtbank de vorderingen samen die [eiser] heeft ingesteld. Daarna volgt de beoordeling van die vorderingen en de juridische argumenten die partijen naar voren hebben gebracht. Het vonnis wordt afgesloten met de beslissingen op de vorderingen.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 12 januari 2014, met producties 1 tot en met 7;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • het tussenvonnis van 1 mei 2024, waarbij een mondeling behandeling is bepaald.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 1 juli 2024. Hierbij zijn verschenen:
  • namens [eiser] : de heer [naam 1] (één van de vennoten), bijgestaan door mr. Jonk voornoemd;
  • namens NIWO: mevrouw [naam 2] (juridisch medewerker) en de heer [naam 3] (directeur), bijgestaan door mr. Veltkamp voornoemd.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
NIWO heeft onder meer als taak het verstrekken, verlengen en zo nodig intrekken van communautaire vergunningen aan bedrijven die actief zijn in het beroepsgoederenvervoer over de weg met voertuigen met een laadvermogen van meer dan 500 kg of toelaatbare maximummassa van meer dan 2500 kg.
3.2.
[eiser] is een internationaal transportbedrijf.
3.3.
Op 13 december 2019 heeft NIWO een communautaire vergunning voor beroepsgoederenvervoer over de weg (hierna: de vergunning) aan [eiser] verstrekt.
3.4.
Op 22 mei 2020 is de heer [naam 1] in het Verenigd Koninkrijk bij de grens met Frankrijk aangehouden met een drugstransport. In de vrachtwagen werd 140 kg hennep aangetroffen. De zaak is in het Verenigd Koninkrijk geseponeerd.
3.5.
Op 2 januari 2023 heeft NIWO de vergunning van [eiser] ingetrokken.
3.6.
Bij de totstandkoming van het besluit tot intrekking van de vergunning is [eiser] in de gelegenheid gesteld om haar zienswijze kenbaar te maken tegen het voornemen van het besluit tot intrekking. Dit heeft zij op 23 november 2022 gedaan.
3.7.
[eiser] heeft op 8 februari 2023 bezwaar ingediend tegen het besluit tot intrekking van de vergunning. Bij beslissing op het bezwaar van 27 maart 2023 is het bezwaar gegrond verklaard. Hierbij is conform het Besluit proceskosten bestuursrecht een vergoeding van € 895,50 toegekend aan [eiser] .
3.8.
Op 31 maart 2023 heeft [eiser] haar vergunningsbewijzen retour ontvangen.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. NIWO veroordeelt tot vergoeding van schade voor gederfde inkomsten ten bedrage van € 34.497,00;
II. NIWO veroordeelt tot vergoeding van schade voor rechtsbijstand bij het opstellen van het verzoek tot schadevergoeding ten bedrage van € 275;
III. de onder I en II gevorderde bedragen verhoogt met de wettelijke handelsrente;
IV. NIWO veroordeelt in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
NIWO voert verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] en subsidiair tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
NIWO stelt dat [eiser] niet kan worden ontvangen in haar vorderingen omdat een VOF geen rechtspersoonlijkheid heeft en daarom geen vorderingen kan instellen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] in haar vorderingen kan worden ontvangen. Hoewel een VOF geen rechtspersoonlijkheid heeft, volgt uit vaste jurisprudentie dat aan een VOF wel procesbevoegdheid wordt toegekend. [1] De VOF kan procespartij zijn ongeacht of het gaat om een vorderding tegen een vennoot of tegen een derde.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
In deze procedure staat als eerste de vraag centraal of NIWO bij het nemen van het besluit tot intrekking van de vervoersvergunning van [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat niet het geval is en zij legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
5.4.
[eiser] stelt dat NIWO bij haar besluitvorming heeft gehandeld in strijd met haar wettelijke plichten om relevante feiten en omstandigheden te vergaren (artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)), om een besluit van de juiste feitelijke onderbouwing te voorzien (artikel 3:46 Awb) en om een zorgvuldige proportionaliteitsafweging te maken (artikel 3 lid 5 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)). Zij voert hiertoe aan dat zij reeds in de zienswijze die zij aan NIWO heeft toegestuurd op 23 november 2022 en dus voorafgaand aan de besluitvorming die tot intrekking van haar vervoersvergunning heeft geleid, heeft aangegeven dat de strafzaak die in het Verenigd Koninkrijk tegen haar liep naar aanleiding van de aanhouding met het drugstransport was geseponeerd. [eiser] meent dat NIWO daarom ten onrechte de verdenking van de overtreding van de Britse Opiumwet bij haar besluitvorming heeft betrokken.
5.5.
[eiser] heeft hierover in haar zienswijze het volgende vermeld:
“[..] Het voertuig is door de Engelse autoriteiten per hoge uitzondering geretourneerd naar de eigenaar ‘
free of charge to the crown’, iets wat uitsluitend gebeurt wanneer aangetoond wordt dat de vervoerder niet op de hoogte was. Bij een verdenking of ook maar het minste bewijs krijgt een eigenaar zijn voertuig nooit meer terug, dat is de basis regel bij NCA en NSPU. [..]”
5.6.
De aan haar gerichte e-mail van 25 juli 2020 van de National Post Seizure Unit van de Border Force waarin zij over de teruggave van haar vrachtwagen is geïnformeerd heeft [eiser] niet bij deze zienswijze overgelegd. Zij heeft deze e-mail wel als bijlage bij het bezwaarschrift gevoegd. In het bezwaarschrift heeft [eiser] ook met zoveel woorden gemeld dat er sprake was van een “onvoorwaardelijk technisch sepot”. [eiser] heeft in haar bezwaarschrift tevens aangegeven dat zij op dat moment nog in afwachting was van de schriftelijke sepotbeslissing van het Britse openbaar Ministerie.
5.7.
[eiser] meent dat het NIWO uit de hierboven weergegeven vermelding in de zienswijze dat de vrachtwagen aan haar was geretourneerd had moeten begrijpen dat de zaak was geseponeerd.
5.8.
NIWO betwist dat zij uit de zienswijze van [eiser] had moeten begrijpen dat de Britse Opiumwetverdenking was geseponeerd en stelt dat zij pas in de bezwaarschriftprocedure ermee bekend is geworden dat er sprake was van een onvoorwaardelijk technisch sepot. Naar aanleiding daarvan heeft NIWO besloten om de aanhouding met het drugstransport buiten beschouwing te laten.
5.9.
De rechtbank volgt [eiser] niet in haar stelling dat NIWO reeds voor het besluit van 2 januari 2023 op de hoogte was van de seponering van de verdenking van overtreding van de Britse Opiumwet. Uit de zienswijze volgt dit niet met zoveel woorden en bovendien was de aan [eiser] gerichte e-mail van 25 juli 2020 van Border Force niet bij de zienswijze gevoegd. Daarnaast gaven het Bibob-advies van het Landelijk Bureau van 15 april 2022 en de bestuurlijke rapportage van 21 juli 2022 waarop NIWO haar besluit heeft gebaseerd ook geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake was van een seponering van de Britse Opiumwetverdenking. NIWO is pas bij het bezwaarschrift door [eiser] op de hoogte gebracht van de seponering, heeft deze omstandigheid toen ook meegewogen bij haar beoordeling en is vervolgens tot een ander oordeel gekomen. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat van onrechtmatig handelen van NIWO bij haar besluitvorming geen sprake was. De rechtbank komt gezien het voorgaande niet toe aan de beoordeling van de gestelde schade en de overige vereisten van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek.
5.10.
Gelet op het voorgaande zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van NIWO worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × tarief III)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van NIWO ten bedrage van € 4.639,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.
1366

Voetnoten

1.Vgl. HR 10 februari 1921, ECLI:NL:HR:1921:245 (