ECLI:NL:RBDHA:2024:18365
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbeslagneming en vervreemding van een auto in het kader van strafrechtelijk onderzoek
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Staat der Nederlanden. De procedure volgde op de inbeslagneming en vervreemding van een auto die eigendom was van [eiseres], maar in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar haar partner, die als verdachte was aangemerkt. [eiseres] vorderde in kort geding de opheffing van het beslag, teruggave van de auto en een voorschot op schadevergoeding van € 10.000,--. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van [eiseres] niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechtbank overwoog dat de raadkamer van de rechtbank Oost-Brabant eerder had geoordeeld dat er een verdenking tegen [eiseres] bestond, en dat het Openbaar Ministerie (OM) in redelijkheid had kunnen besluiten tot vervreemding van de auto. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vordering van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 4.174,-- werden begroot.