ECLI:NL:RBDHA:2024:18356

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL23.38561 en NL22.18960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door voormalig Nederlander

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser, een voormalig Nederlander die de Surinaamse nationaliteit heeft, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'humanitair niet tijdelijk' beoordeeld. Eiser, die sinds 1997 in Nederland verblijft, had zijn aanvraag ingediend na de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie, die stelde dat eiser niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voor vrijstelling in aanmerking kwam. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, en dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegenomen, zoals de familiebanden van eiser in Nederland en zijn oud-Nederlanderschap. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de onlangs aangekondigde pardonregeling voor Surinamers. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op meerdere punten zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken vertoont, en dat de minister een nieuwe afweging moet maken met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38561 (beroep) en NL22.18960 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘humanitair niet tijdelijk’ (wedertoelating).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 21 september 2022 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder hem niet mag uitzetten totdat op het bezwaar is beslist. Met het bestreden besluit van 8 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar geldt op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als een voorlopige voorziening hangende beroep. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Ook heeft mr. [naam] als vertegenwoordiger van eiser opgetreden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het bestreden besluit is namelijk op meerdere onderdelen onvoldoende zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd. De afwijzing is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de hardheidsclausule. Aan de hand van de beroepsgronden van eiser legt de rechtbank hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
4. Eiser is als Nederlander geboren op [datum] 1973. Na de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 heeft eiser de Surinaamse nationaliteit verkregen omdat zijn beide ouders op dat moment in Suriname verbleven.
5. Eiser is in 1997 Nederland ingereisd. Van 2 juni 1998 tot 26 november 1998 is eiser in het bezit geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner. Eiser verblijft sindsdien in Nederland. Eisers drie broers en twee zussen verblijven ook in Nederland. Zij verblijven hier allen rechtsgeldig. Zijn zussen en twee broers hebben de Nederlandse nationaliteit.
Waar gaat deze uitspraak over?
6. Op 14 juni 2022 heeft eiser een reguliere verblijfsvergunning aangevraagd voor wedertoelating en/of op grond van zijn familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
6.1.
Verweerder heeft de aanvraag en het bezwaar van eiser afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat de uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM of de hardheidsclausule. Niet is gebleken dat het voor eiser onredelijk hard is om naar Suriname te gaan om daar een mvv aan te vragen. Ook is geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verder heeft verweerder eiser een vertrektermijn opgelegd van vier weken en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Ontwikkelingen na het bestreden besluit
7. Op 1 juli 2024 is een begunstigende regeling (hierna: de pardonregeling) voor Surinamers aangekondigd in de Staatscourant. [1] Volgens deze regeling kunnen Surinamers onder voorwaarden een verblijfsvergunning aanvragen. Deze vergunning kan worden
aangevraagd tussen 1 januari 2025 en 1 juli 2025 en de gemeente Amsterdam voert deze regeling uit.
7.1.
Om in aanmerking te komen voor de pardonregeling moet de vreemdeling voor 1975 Nederlander zijn geweest en het Nederlanderschap zijn verloren als gevolg van de Toescheidingsovereenkomst [2] . Verder diende de vreemdeling de afgelopen tien jaar grotendeels in Nederland te hebben verbleven. Dit moet de vreemdeling kunnen bewijzen. Ook moet de vreemdeling zijn identiteit kunnen aantonen. En tot slot mag de vreemdeling in de tien jaar voorafgaand aan de datum van indiening niet zijn veroordeeld voor een misdrijf.
Mocht verweerder het mvv-vereiste tegenwerpen?
8. Een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt afgewezen als de vreemdeling geen mvv heeft. [3] Niet in geschil is dat eiser geen mvv heeft. De vraag die voorligt is of eiser van het mvv-vereiste kan worden vrijgesteld. Ook ligt de vraag voor of het tegenwerpen van het mvv-vereiste aan eiser leidt tot onbillijkheid van overwegende aard dan wel in strijd met het evenredigheidsbeginsel is.
8.1.
De rechtbank zal eerst de gronden met betrekking tot artikel 8 van het EVRM bespreken. Daarna zal de rechtbank ingaan op de vraag of het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd is met de hardheidsclausule en/of het evenredigheidsbeginsel.
Is het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd met artikel 8 van het EVRM?
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de tegenwerping van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt.
9.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. In dit verband heeft eiser aangevoerd dat verweerder niet alle betrokken belangen heeft meegewogen en dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen.
9.2.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder de belangenafweging die is verricht, in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen en heeft kunnen concluderen dat eiser geen aanspraak maakt op bescherming door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank moet in dat verband allereerst beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Dit toetst de rechtbank vol. Als alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegewogen, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of de uitkomst van de belangenafwegingweging getuigt van een rechtvaardig evenwicht (‘fair balance’) tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van het privéleven in
Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat. Dit laatste toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
9.3.
Niet in geschil is dat geen sprake is van te beschermen familieleven. De rechtbank beoordeelt daarom de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt ten aanzien van eisers opgebouwde privéleven in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in die belangenafweging heeft betrokken. Dat alleen maakt al dat van een deugdelijke belangenafweging geen sprake kan zijn. Dat licht de rechtbank hieronder toe.
9.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het kader van de belangenafweging ten aanzien van het privéleven van eiser niet heeft betrokken dat eiser familieleden heeft in Nederland. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat het recht op privéleven ook het aangaan van banden met andere mensen betreft. [4] Verweerder had de familiebanden dan ook bij de belangenafweging moeten betrekken en kenbaar moeten aangeven welk gewicht aan deze banden toekomt.
9.5.
Verder heeft verweerder nagelaten om bij de belangenafweging te betrekken dat eiser ooit het Nederlanderschap heeft gehad. Uit het arrest Jeunesse [5] van het EHRM volgt dat het oud-Nederlanderschap een belang is dat in het voordeel van de vreemdeling weegt. Het Hof overweegt dat:

Consequently, her position cannot be simply considered to be on par with that of other potential immigrants who have never held Netherlands nationality.”
De rechtbank begrijpt hieruit dat het oud-Nederlanderschap, hoewel niet doorslaggevend, wel een factor is die in het voordeel van de vreemdeling meespeelt bij de belangenafweging. Oud-Nederlanders hebben niet dezelfde uitgangspositie als immigranten die niet eerder de Nederlandse nationaliteit hebben gehad. Hun uitgangspositie is iets beter. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder dit kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder merkt weliswaar wel op dat eiser twee jaar de Nederlandse nationaliteit heeft gehad, maar vervolgens blijkt uit het bestreden besluit niet dat dit ook is meegewogen en in welke mate.
9.6.
Omdat verweerder bovenstaande belangen niet heeft betrokken bij de besluitvorming, is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek ten aanzien van de belangenafweging. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen.
9.7.
De door verweerder wel gemaakte belangenafweging, zal de rechtbank niet beoordelen. Verweerder moet immers een nieuwe afweging maken waarin bovenstaande belangen ook worden meegewogen. In dat kader merkt de rechtbank op dat verweerder bij de nieuw te maken belangenafweging ook mee dient te wegen dat eiser behoort tot een
groep die valt onder de hiervoor genoemde pardonregeling en dat in het kader van die pardonregeling het mvv-vereiste niet geldt. Dit is ook een omstandigheid die in eisers voordeel meegewogen dient te worden. Het is een belang dat verweerder eerder niet kon meewegen omdat de pardonregeling ten tijde van het bestreden besluit nog niet bestond. Maar nu verweerder een nieuwe afweging moet maken kan en moet hij het wel daarbij betrekken. Dat de pardonregeling op 1 januari 2025 in werking zal treden en nog niet alle formele voorwaarden duidelijk zijn, betekent niet dat verweerder hier geen rekening mee moet houden.
Is het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd met de hardheidsclausule of het evenredigheidsbeginsel?
10. De rechtbank is verder van oordeel dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste ook in strijd lijkt met de hardheidsclausule en het evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft in ieder geval onvoldoende deugdelijk gemotiveerd waarom, in het licht van alle (bijzondere) omstandigheden, hij geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule waar het gaat om het tegenwerpen van het mvv-vereiste. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat de gevolgen van het tegenwerpen van het mvv-vereiste voor eiser niet onevenredig zijn. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot haar oordeel komt.
10.1.
De toepassing van de hardheidsclausule is beperkt tot zeer uitzonderlijke gevallen die door de wet- en regelgever niet zijn voorzien. Verweerder kan een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste, indien het handhaven van dit vereiste naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [6] Verder is het onevenredig om het mvv-vereiste tegen te werpen als aan de materiële vereisten voor een mvv wordt voldaan en sprake is van bepaalde bijzondere en persoonlijke feiten en omstandigheden. [7] Het is aan eiser om bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken.
10.2.
Eiser heeft aangevoerd dat hij een ex-Nederlander is die door de Toescheidingsovereenkomst zijn Nederlandse nationaliteit (onvrijwillig) kwijt is geraakt. Als ex-Nederlander heeft eiser een bijzondere positie. Daar komt bij dat eiser behoort tot een groep waar al langere tijd discussie over is. [8] Eiser heeft hierop gewezen in zijn gronden van bezwaar, maar verweerder is hier niet op ingegaan. Dit alleen al brengt een motiveringsgebrek met zich mee. Verweerders standpunt dat eiser tot een grotere groep van ex-Nederlanders hoort waarvoor deze bijzondere positie geldt en dus geen sprake is van persoonlijke feiten en omstandigheden, faalt. Dat meer ex-Nederlanders een verblijfsvergunning aanvragen waarbij dit het geval is, maakt immers niet dat zij niet in een bijzondere persoonlijke situatie verkeren.
10.3.
De stelling van verweerder dat geen sprake is van een onevenredige hardheid of schending van de evenredigheid omdat eiser tijdelijk zou kunnen terugkeren naar Suriname
volgt de rechtbank niet. Een vreemdeling komt op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder e, van het Vb alleen in aanmerking voor wedertoelating als de vreemdeling in een ander land woont dan waarvan hij de nationaliteit heeft. Als eiser terug zou keren naar Suriname om daar de aanvraag te doen, dan is hij niet langer woonachtig in een land waarvan hij de nationaliteit niet heeft. En een mvv kan alleen worden aangevraagd in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf. [9] Op het moment dat eiser dus terugkeert naar Suriname om daar te voldoen aan het mvv-vereiste, voldoet hij niet langer aan de overige materiële vereisten om voor toelating in aanmerking te komen. Eiser verkeert dus in een catch-22-situatie. Verweerder had dit ook mee moeten wegen als een bijzondere omstandigheid. Op zitting heeft verweerder gesteld dat eiser, indien hij terugkeert naar Suriname om een mvv aan te vragen, niet zal worden tegengeworpen dat hij de aanvraag indient in het land waarvan hij de nationaliteit heeft, zolang eiser maar binnen zes maanden na terugkomst zijn aanvraag indient. Verweerder heeft niet onderbouwd waar dit in het beleid is opgenomen en ook niet uitgelegd wat de situatie is als de procedure over de aanvraag lange tijd duurt. De rechtbank kan hier dus niet vanuit gaan.
10.4.
Verder overweegt de rechtbank dat zoals hiervoor al is overwogen vanaf 1 januari 2025 de pardonregeling voor de groep Surinaamse oud-Nederlanders in het leven is geroepen. Het mvv-vereiste maakt geen onderdeel uit van de pardonregeling. De aanvraag moet vanuit Nederland worden gedaan. Deze pardonregeling was nog niet van kracht ten tijde van het bestreden besluit, zodat verweerder in het bestreden besluit daar geen rekening mee kon houden. Maar omdat verweerder, gelet op het bovenstaande, een nieuw besluit moet nemen, dient verweerder bij het nieuw te nemen besluit hier wel rekening mee te houden. En dit ook te betrekken bij de vraag of het tegenwerpen van het mvv-vereiste in strijd is met de hardheidsclausule of de evenredigheid.
11. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank aan de overige gronden die eiser heeft aangevoerd ten aanzien van het mvv-vereiste niet toe.
Is de wedertoelatingsregeling in strijd met het non-discriminatiebeginsel?
12. Verder is in geschil de vraag of het wedertoelatingsbeleid in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. Eiser voert hiertoe aan dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen Surinaamse oud-Nederlanders en oud-Nederlanders met een andere achtergrond. Surinaamse oud-Nederlanders worden (net als Indische oud-Nederlanders) categorisch uitgesloten van de wedertoelatingsregeling en dit is discriminatoir, aldus eiser.
12.1.
De rechtbank overweegt dat gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverwegingen 9 tot en met 9.7 en 10 tot en met 10.4 de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de wedertoelatingsregeling in strijd is met het non-discriminatiebeginsel. Verweerder is immers al gehouden om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank kan zich echter wel voorstellen dat deze vraag in andere zaken dan die van eiser een rol kan gaan spelen. Bijvoorbeeld in zaken waarin een Surinaamse oud-Nederlander niet onder de pardonregeling valt én ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM, de hardheidsclausule of het evenredigheidsbeginsel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. Gelet op het voorgaande kent het bestreden besluit meerdere zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Daarom is dit genomen in strijd met de artikelen 3:2, 3:4 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat het aan verweerder is om alle betrokken belangen af te wegen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus.
13.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken.
13.2.
Omdat de rechtbank beslist op het beroep, is er geen reden meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek af.
13.3.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 december 2023;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzitter, en mr. E.I. Terborg-Wijnaldum en mr. J.C.E. Krikke, leden, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Vreemdelingenwet
Artikel 16
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien:
a. De vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomst met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Artikel 17.
1. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:
g. de vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.
Vreemdelingenbesluit
Artikel 3.51
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die:
e. een meerderjarig, buiten Nederland geboren oud-Nederlander is, voor zover deze in een ander land woont dan dat waarvan hij onderdaan is en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere banden heeft met Nederland.
Artikel 3.71
De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet vrijgesteld de vreemdeling:
[…]
l. van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van den mens en de fundamentele vrijheden zou zijn;
[…]
3. Onze Minister kan het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Vreemdelingencirculaire
Paragraaf B1/3.3.1 Begin van de TEV-procedure
De TEV-procedure vangt aan door:
 indiening van een mvv-aanvraag door de vreemdeling bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf;

Voetnoten

1.Staatscourant 2024, 22022, 1 juli 2024, Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 1 juli 2024, nummer 5580844, tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 in verband met de invoering van de tijdelijke regeling voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan langdurig in Nederland verblijvende Surinaamse vreemdelingen.
2.Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, Paramaribo, 25 november 1975, Trb. 1975, 132.
3.Dit staat in artikel 16 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Zie bijvoorbeeld het arrest Maslov tegen Oostenrijk (GC), no. 1638/03, 23 oktober 2008, ro 63 en Savran tegen Denemarken (GC), no. 57467/15, 7 december 2021, ro 178.
5.EHRM, Jeunesse tegen Nederland (GC), 3 oktober 2014, no. 12738/10, ro 115.
6.Artikel 3.71, derde lid, van het Vb en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Zie rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
8.Zie bijvoorbeeld NHnieuws, 7 november 2022, Gemeente wil generaal pardon voor oudere Surinamers zonder papieren, Het Parool, 7 november 2022, Geboren als Nederlander, maar geen papieren: ‘Kom met generaal pardon voor oudere Surinamers’.
9.Paragraaf B1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire.