ECLI:NL:RBDHA:2024:18319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL23.16874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de Minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs. De minister had eerder op 25 november 2022 de aanvraag afgewezen en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Verzoeker had in januari 2023 een voorlopige voorziening aangevraagd, die eerder was toegewezen door de rechtbank in Roermond.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker belang had bij het afwachten van de beslissing op zijn bezwaar in Nederland. De minister had zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening in de bezwaarfase. Gezien de omstandigheden, waaronder de noodzaak voor de minister om opnieuw te beslissen op het bezwaar, werd het verzoek om voorlopige voorziening opnieuw toegewezen. De rechtbank verbood de uitzetting van verzoeker tot vier weken na de beslissing op zijn bezwaar.

Daarnaast werd de minister veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker, vastgesteld op basis van het besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter droeg de minister op om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16874
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie (voorheen Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid),
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2022 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’, afgewezen. Daarnaast heeft de minister een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De minister heeft bij brief van 5 januari 2023 meegedeeld zich niet tegen toewijzing van het verzoek te verzetten.
Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft bij uitspraak van 24 januari 2023 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Bij bestreden besluit van 8 juni 2023 op het bezwaar van verzoeker is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De rechtbank zal de gevraagde voorziening toewijzen en overweegt daartoe het volgende.
2. Bij uitspraak van 11 juli 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Het bestreden besluit is vernietigd en de minister is
opgedragen om binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
4. Verzoeker mag de beslissing op zijn bezwaar niet in Nederland afwachten. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij het treffen van een voorziening gegeven.
5. De minister heeft zich eerder niet verzet tegen toewijzing van de in de bezwaarfase verzochte voorlopige voorziening. Daarom is niet in geschil dat verzoeker er een belang bij had een beslissing op zijn bezwaar in Nederland af te wachten. Gelet op de omstandigheid dat de minister nu opnieuw moet beslissen op het bezwaar, ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening ook nu toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op verzoekers bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor een voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 september 2024
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.