ECLI:NL:RBDHA:2024:1830

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
c/09/655643 / JE RK 23-2129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 31 januari 2024, wordt de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige besproken. De zaak betreft [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020, die sinds september 2021 uit huis is geplaatst vanwege onveiligheid in de thuissituatie. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige en de betrokken ouders, de moeder en de vader, zorgvuldig afgewogen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor elf maanden, omdat de ouders niet in staat zijn gebleken om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende groei hebben laten zien in hun opvoedcapaciteiten en dat het perspectief van [minderjarige] inmiddels bij de pleegouders ligt. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de kinderrechter oordeelt dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige is. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 24 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/655643 / JE RK 23-2129
Datum uitspraak: 31 januari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zuid Holland, gevestigd te Leiden,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] , [land] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S.O. Zengin te Den Haag,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in gedetineerd in [locatie] ,
advocaat mr. G. Amstelveen te Capelle aan den IJssel,
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2] ,
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van 20 december 2023 en de daarin genoemde stukken, alsook de brief van 8 december 2023 van de gecertificeerde instelling.
1.2.
Op 31 januari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing, met zaaknummer C/09/658869 / JE RK 23-2538. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat en een tolk in de Syrisch-Libanese taal;
- de moeder met haar advocaat en een tolk in de Syrisch-Libanese taal;
- [naam 1] en [naam 2] , vertegenwoordigers van de GI;
- de pleegouder(s).

2.Het verzoek

2.1.
Het aangehouden deel van het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van elf maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2
De GI heeft het verzoek als volgt toegelicht. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te kunnen dragen en het opvoedperspectief van [minderjarige] ligt niet meer bij een van de ouders. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn daarom gericht op het vormen en behouden van een duurzaam en waardevol contact tussen de ouders en [minderjarige] . [minderjarige] verblijft nu 2,5 jaar in het pleeggezin. Hij is daar gehecht en ontwikkelt zich goed. In de beschikking van 13 februari 2023 sluit de meervoudige kamer zich aan bij deze opvoedvisie van de GI. Ten tijde van het strafrechtelijk onderzoek naar de vader is de moeder niet door de GI als verdachte behandeld en heeft dit geen rol gespeeld in het vaststellen van het perspectief van [minderjarige] . Er was destijds sprake van een zeer onveilige situatie voor [minderjarige] en vanuit daar is gekeken wat het meest in zijn belang is en of een terugplaatsing mogelijk was. De komende periode zal gekeken worden hoe de ouders een rol op afstand kunnen innemen in het leven van [minderjarige] , maar zal niet meer worden gewerkt aan terugplaatsing. Verlenging van de maatregelen is daarom nodig zoals verzocht.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing. Ter zitting is naar voren gebracht dat de GI ten onrechte heeft besloten dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt. Toen [minderjarige] net uit huis was geplaatst, was er nog veel onrust en verdriet bij de moeder om het verlies van haar andere kind ([overleden minderjarige]) en werd zij nog ten onrechte als verdachte beschouwd in het strafrechtelijk onderzoek. Destijds is de beslissing genomen dat het perspectief niet meer bij de moeder ligt en heeft zij geen echte kans gehad om met de inzet van hulpverlening te onderzoeken of terugplaatsing mogelijk is. Inmiddels is duidelijk dat de moeder geen aandeel heeft gehad in het overlijden van [overleden minderjarige] . De GI dient opnieuw te kijken naar de beslissingen die in het verleden zijn genomen en te beoordelen of de moeder met de inzet van hulpverlening, bijvoorbeeld door middel van een gezinsopname, weer voor [minderjarige] kan zorgen. Dit is eerder niet van de grond gekomen. De moeder heeft een goede band met [minderjarige] en is er klaar voor om weer voor hem te kunnen zorgen. De moeder verzoekt daarom om de machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen zodat de moeder de komende periode een reële kans krijgt.
3.2.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat de vader op dit moment nog vastzit waardoor hij nu niet voor [minderjarige] kan zorgen. De vader maakt zich nog zorgen om de veiligheid van [minderjarige] en volgens hem is de dreiging nog niet weg. De moeder kampte in het verleden met psychische problematiek en de vader wil niet dat [minderjarige] teruggaat naar de moeder. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak in de strafzaak en gelooft erin dat hij vrijgesproken zal worden. Tot die tijd verzet hij zich niet tegen de verzochte maatregelen en dient er gewacht te worden met het definitief vaststellen van het perspectief van [minderjarige] . De vader heeft in het verleden ook voor [minderjarige] gezorgd en kan dit weer doen als hij vrijkomt. Voorts vindt de vader de omgang van een uur per drie maanden met [minderjarige] te weinig en wil hij dat dit wordt uitgebreid.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:265b BW. Daarover het volgende.
4.2
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn als volgt. Er is sprake van een belast verleden bij [minderjarige] waarbij hij op jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt (de geschiedenis van ouders kenmerkt zich door trauma en oorlog) en de bedreiging in zijn ontwikkeling is nog steeds aanwezig. In september 2021 is [minderjarige] uit huis geplaatst wegens onveiligheid in de thuissituatie na het overlijden van zijn broertje waar de vader voor is veroordeeld en momenteel voor vastzit. Ondertussen heeft de moeder niet kunnen profiteren van het hulpaanbod en zij is, ook afgelopen jaar, niet altijd betrouwbaar gebleken in het nakomen van afspraken, bijvoorbeeld die rondom de omgang (de moeder is afgelopen zomer onaangekondigd geruime tijd in Turkije geweest en ook blijft het op tijd komen regelmatig lastig). En wat de redenen daar ook voor zijn: de gecertificeerde instelling krijgt maar moeilijk zicht op de emotionele gesteldheid van de moeder en - hoewel positief is dat de moeder de Nederlandse taal aan het leren is - er wordt verder weinig groei gezien in de ontwikkeling van de moeder. [minderjarige] verblijft op zijn beurt al ruim twee jaar in het pleeggezin en hij heeft daar een duidelijke groei laten zien. Een verlenging van de machtiging is ten slotte aangewezen, omdat het perspectief van [minderjarige] inmiddels bij pleegouders ligt (zie verder hieronder).
4.3
Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal verlengen voor de duur van elf maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
Ten aanzien van het perspectief
4.4
De GI heeft gekeken naar de mogelijkheden om met inzet van hulpverlening [minderjarige] weer op een veilige manier terug te plaatsen, maar gebleken is dat beide ouders niet in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. Los van het feit dat de vader dus langdurig niet beschikbaar is, hebben de ouders een te beperkte groei laten zien en kunnen zij onvoldoende aansluiten bij de opvoedbehoeften van [minderjarige] . [minderjarige] heeft zich positief ontwikkeld in het perspectiefbiedende pleeggezin en heeft baat bij duidelijkheid waar hij gaat opgroeien. De GI is daarom tot een opvoedvisie gekomen waarbij niet langer toegewerkt zal worden naar terugplaatsing bij een van de ouders.
4.5
Voor de moeder voelt het alsof het zijn van verdachte op enig moment in het strafrechtelijk onderzoek bepalend of doorslaggevend is geweest voor de uithuisplaatsing en de beslissing van de GI waar [minderjarige] gaat opgroeien. Uit de beoordeling van de GI is echter niet gebleken dat dit van invloed is geweest. Ook uit de beschikking van de meervoudige kamer van 13 februari 2023 is niet gebleken dat dit element, het zijn van verdachte, een rol heeft gespeeld bij de beoordeling door de rechtbank van het perspectiefbesluit. In die beschikking is ook uitvoerig toegelicht hoe de GI tot die beoordeling is gekomen en waarom niet meer zal worden toegewerkt naar terugplaatsing en de rechtbank heeft geoordeeld dat de gecertificeerde instelling die beslissing op goede gronden heeft genomen. De kinderechter ziet, in het licht van de verzochte machtiging uithuisplaatsing, geen aanleiding om thans anders te oordelen. Los van het feit dat [minderjarige] onveranderd goed op zijn plaats zit in het pleeggezin, zijn er geen nieuwe ontwikkelingen of omstandigheden, bijvoorbeeld aan de zijde van de moeder die zouden kunnen leiden tot een andere beoordeling van het perspectief. Het verloop van de ondertoezichtstelling en met name de omgang daarbinnen past eerder bij hetgeen in eerdere stadia al is waargenomen. Ook de kinderrechter vindt dus dat de komende periode niet meer behoeft te worden toegewerkt naar terugplaatsing. Het gaat er om hoe de ouders invulling kunnen geven aan hun rol als ouder op afstand in het leven van [minderjarige] .

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 24 december 2024;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 24 december 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024 door mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier, en op schrift gesteld op 14 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.