Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrese nationaliteit, zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen zag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder op 10 oktober 2023 in België een asielaanvraag had ingediend. Nederland had op 25 april 2024 een verzoek tot terugname naar België gestuurd, dat op 2 mei 2024 door België was geaccepteerd.
De eiser voerde aan dat België niet langer aan zijn verplichtingen voldoet, met name door een gebrek aan opvangplekken voor alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare asielzoekers. Hij verwees naar verschillende rapporten en uitspraken die deze situatie onderbouwen. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen in België, dit niet voldoende was om aan te nemen dat de drempel voor overdracht aan België, zoals bedoeld in het Jawo-arrest, zou worden overschreden. De rechtbank benadrukte dat asielzoekers in België toegang hebben tot noodzakelijke voorzieningen, zelfs als zij op de wachtlijst staan voor reguliere opvang.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij overdracht aan België een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheden voor hoger beroep.