ECLI:NL:RBDHA:2024:18289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
NL24.34424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser op 27 september 2022 asiel aangevraagd. Op 10 januari 2024 heeft eiser de minister van Asiel en Migratie in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 31 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 29 maart 2024 het beroep gegrond verklaard en een beslistermijn van acht weken opgelegd. Echter, op 3 september 2024 heeft de gemachtigde van eiser opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister niet tijdig had beslist.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat een ingebrekestelling vereist is wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat de minister niet binnen de eerder gegeven termijn heeft beslist, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.

De rechtbank heeft de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken opgelegd, met de waarschuwing dat een dwangsom van € 200 per dag verbeurd wordt als deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.S.J.I. Hendrickx, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34424

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 27 september 2022 asiel aangevraagd.
Bij brief van 10 januari 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 31 januari 2024 beroep (NL24.3477) ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 29 maart 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep van gegrond verklaard en daarbij een beslistermijn van acht weken opgelegd.
Op 3 september 2024 heeft de gemachtigde van eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op eisers asielaanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] , zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste keer) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
3. In de uitspraak van 29 maart 2024 van deze rechtbank (zie procesverloop) heeft de rechtbank aan verweerder een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen hij het besluit bekend moet maken. Verweerder heeft hieraan niet voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
4. Zoals hiervoor onder overweging 3 is vastgesteld, heeft verweerder niet binnen de eerder door de rechtbank gegeven termijn beslist. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 volledig verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en verweerder heeft nog geen besluit op de aanvraag van eiser bekend gemaakt en is de 21-maanden termijn [2] verstreken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde beslistermijn van twee weken waarbinnen verweerder nu een besluit bekend dient te maken.
5. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de hiervoor genoemde termijn van twee weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom in overeenstemming met het daarvoor geldende landelijke beleid [3] vast op € 200 per dag, met een maximum van € 15.000. De hogere dwangsom is gerechtvaardigd door het gegeven dat verweerder niet tijdig gevolg heeft gegeven aan een opdracht van de rechtbank.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
3.Beleid ten aanzien van de beroepen niet tijdig in het vreemdelingenrecht, vastgesteld op 20 maart 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl).