ECLI:NL:RBDHA:2024:18267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
NL24.42550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van vreemdelingenwet met betrekking tot Algerijnse eiser

Op 7 november 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een Algerijnse eiser beroep aantekende tegen een maatregel van bewaring die hem was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die al meer dan 30 jaar in Nederland verblijft, betwistte de grondslag van zijn staandehouding en stelde dat hij ten onrechte was opgehouden zonder beëdigde tolk. Tijdens de zitting op 6 november 2024 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije, maar dat dit niet betekende dat de maatregel niet gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42550

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Bentaieb. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum]
2. Eiser voert aan dat de grondslag voor de staandehouding onjuist is. Eiser verblijft reeds meer dan 30 jaar in Nederland en heeft verschillende procedures gevoerd, zodat verweerder bekend kan worden verondersteld met eisers identiteit. De omstandigheid dat er geen paspoort is van eiser doet hieraan geen afbreuk. Verder ligt er is een nationaliteitsverklaring afgegeven door de Algerijnse autoriteiten. Er was ook geen nader onderzoek nodig en dit onderzoek is ook niet gedaan. Eiser had daarom niet mogen worden staandegehouden en opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Daarnaast is tijdens het gehoor ten onrechte geen gebruik gemaakt van een beëdigde tolk.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw aan de staandehouding en ophouding ten grondslag had mogen leggen. Dat er een nationaliteitsverklaring is, betekent niet dat daarmee zijn identiteit ook vaststaat. Eiser beschikt verder niet over documenten om zijn identiteit te kunnen aantonen. Verder blijkt uit het formulier externe bijzonderheden dat eisers gegevens in de systemen zijn gecontroleerd en er is dus wel nader onderzoek naar zijn identiteit gedaan.
4. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser is gehoord in de Nederlandse taal. De verbalisant heeft hierover opgemerkt dat eiser de Nederlandse taal voldoende machtig is. Vervolgens heeft de verbalisant aan eiser nogmaals gevraagd of het correct is dat hij geen tolk nodig heeft. Eiser heeft daarop bevestigend geantwoord. Verweerder hoefde daarom geen beëdigde tolk in te schakelen om het gehoor voldoende zorgvuldig te laten plaatsvinden.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6. Eiser voert tegen lichte grond 4c en in het kader van het toepassen van een lichter middel aan dat bekend is dat eiser in [Woonplaats] verblijft en altijd wel te vinden is in de daklozenopvang “[Naam opvang]”. Hij is verder bekend bij de wijkagent en de andere agenten in [Woonplaats]. Eiser heeft voorafgaande aan zijn inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie gezeten vanwege een nog openstaande straf. De politie heeft hem toen opgehaald bij “[Naam opvang]” om deze straf uit te zitten. Verweerder kan eiser dus eenvoudig traceren en had ervoor moeten kiezen om eiser op te halen als de lp [3] door Algerije was afgegeven. Verzocht wordt om het proces-verbaal van strafrechtelijke aanhouding van eiser door verweerder te laten overleggen omdat daaruit mogelijk zou kunnen blijken dat ook de verbalisanten bevestigen dat eiser altijd in “[Naam opvang]” verblijft.
7. Niet wordt betwist dat eiser niet staat ingeschreven in het Brp. [4] In het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft eiser bovendien verklaard dat hij overal en nergens slaapt. Eiser is hierdoor onvoldoende traceerbaar voor verweerder. Zijn verklaringen dat hij regelmatig in “[Naam opvang]” verblijft en bekend is bij de wijkagent leiden niet tot een ander oordeel. Ook de mogelijke omstandigheid dat uit het proces-verbaal van strafrechtelijke aanhouding zou kunnen blijken dat eiser altijd of vrijwel altijd bij “[Naam opvang]” verblijft brengt, gelet op het feit dat eiser niet staat ingeschreven in het Brp, geen verandering. Verweerder is daarom ook niet gehouden om dit stuk in te brengen in deze procedure. De lichte grond 4c is daarom terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Verder zijn de zware gronden feitelijk juist en reeds voldoende om een risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
8. Verder heeft verweerder ook terecht geen lichter middel toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor al vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee het risico op onttrekking vaststaat. Hij is verder al langere tijd onrechtmatig in Nederland en is meerdere keren strafrechtelijk veroordeeld en heeft geen pogingen ondernomen zelfstandig terug te gaan naar Algerije.
9. Tot slot voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije. Er is nog geen lp verstrekt, terwijl er al wel een nationaliteitsverklaring is afgegeven. Daarnaast zal Algerije hem niet willen terugnemen, gelet op zijn strafrechtelijke veroordelingen.
10. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten in het geval van eiser de lp-aanvraag hebben afgewezen of bij voorbaat hebben medegedeeld geen lp zullen verstrekken. Hierbij is verder van belang dat eiser geen inspanningen heeft verricht om zijn identiteit aan te tonen. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan het verkrijgen van documenten kan niet gesteld worden dat er geen zicht is op uitzetting.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 7 november 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van de Awb.
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van de Awb.
3.Laissez-passer.
4.Basisregistratie personen.